vrijdag 9 november 2007

Als Ruwe Planken; een epiloog



Van ruwe planken: een ode

Ik sliep een nacht... in ruwe planken
Ik rustte ondergronds... tussen ruwe planken
Ik beet op mijn tong... van ruwe planken
Ik doodde een mug... met ruwe planken
Ik verkrachtte een schaap... op ruwe planken
Ik wist van wanten... door ruwe planken

Ik vond mijn lief... onder Ruwe Planken
En ze komt nooit meer terug.

maandag 5 november 2007

Een boekbespreking van: ‘Het leven van een Frist’

Een boekbespreking van: ‘Het leven van een Frist’
Door Marjolein de Vries, groep 8a


Het boek gaat over (maximaal 50 woorden):
Frits Bommel, die voor het verkrachten van de Thaise kroonprinses in de gevangenis zit. Hij ontsnapt en gaat weer terug naar Nederland, waar hij onderduikt bij zijn vader. Ze ontvoeren een paar mensen, en dan komen ze door een computerstoring in de Middeleeuwen, waar Frits de Koning der Britten wordt.
De personages zijn:
Frits Bommel, een beetje een gekke jongen die héél veel van kinderen houdt
H.P. Lovecraft, de vader van Frits, een ouderwetse man die ook van kinderen houdt
Galahad, een nogal wrede ridder
Barry Vredestein, een leraar op een basisschool, die door Frits ontvoerd wordt
Orthros Samplonius, de slechterik, een serafijn des duisternist
Neef Alfred, een neef van Frits, hoewel we niet weten of die echt bestaat
Het boek is leerzaam, omdat:
Het je leert dat de Middeleeuwen een zware tijd waren, en in een gevangenis in Thailand was het ook geen lolletje. Want in de Middeleeuwen kregen meisjes van mijn leeftijd al kinderen!
Het boek roept de volgende gevoelens bij mij op:
Grappig, vooral de stukken dat ze allerlei mensen in hun kelder opsluiten, en het stuk dat Frits baarmoederslijm op zijn gezicht smeert.
Spannend, bij Frits zijn ontsnapping uit Thailand, en bij het grote gevecht aan het eind.
Droevig, als Edgar ontploft, en als Merlijn aan cholera sterft, en als de mensen Frits niet willen begrijpen terwijl hij van kinderen houdt.
Opwindend, als Galahad het huis verkracht. Ik wou dat ík het huis was!
Verwarrend, als Frits zijn weblog halverwege ineens wordt gehackt door Herman van Veen en Victor Visser, die zeggen dat Frits niet echt bestaat.
Historisch, als een Frans-Britse gecombineerde troepenmacht het Pruisische leger verslaat.
Minder goed vond ik:
Hoe ze ineens in de Middeleeuwen waren was een beetje geforceerd en verwarrend, en dat deden ze volgens mij vooral omdat ze geen ideeen meer hadden, en dat ze dan maar opeens naar de Middeleeuwen gingen. Maar voor de rest was het allemaal heel goed (of zoals Frits zelf zou zeggen: Errug goei!)
Favoriete stuk:
‘Weer gingen we aan het werk, ik met de schaar, Frits met naald en draad. Het duurde even voor ik de zij van de geit kreeg opengeknipt, daar Edgar flink tegenstribbelde. Toch kregen we den boel gedaan. Nadat ik verschillende stukken van de dode leraar in de geopende delen van den hevig blatende geit had gestopt, naaide Frits de openingen weer netjes dicht.’
Ik geef het boek een omdat:
Een 9, omdat ik het erg goed geschreven vond.

zondag 4 november 2007

Negen maanden later



Falderij, pientere lieden!
Het is we’er enige tijd geleden dat wij elkander spraken, en het doet mij deugd u allen te laten weten dat het ons prima gaat. De meesten van ons in ieder geval.

Mijn zoon Frits is nog altijd den Koning der Britten. Hij is een seer goede koning, befaamd om zijn gevoel voor rechtvaardigheid en om de deugden die hij doet rondgeven. Zo stamt van hem het bekende Fritsoordeel af, dat jullie in den twintigste eeuw vast wel kennen. Toen twee vrouwen met een baby naar den koning kwamen, ruziënd om wie den baby’s moeder was, hakte hij den baby schoon doormidden met zijn zwaard, en beval dat ze beiden een helft kregen! Sindsdien maakt er niemand meer ruzie over wie den moeders baby is!

Gawain den ridder heeft een heuse boutique opgericht. Hier verkoopt hij harnassen in vele bonte kleuren en maten. De naam van deez’ boutique? Gaywain’s natuurlijk! Hij is zonder enigen twijfel den eerste nicht in den geschiedenis van West-Europa!

Merlijn den Tovenaar overleed drie maanden geleden aan cholera. Het is jammer, maar zulks gebeurt, zeker in den Middeleeuwen!

Ridder Galahad is enkele weken terug vertrokken aan een kruistocht. Hij had zichzelf nog geen duidelijk doel gesteld waar hij heen wilde, of tegen wie hij zijn kruis wilde richten. Tot nu toe heeft zijn tocht hem voornaam’lijk door het Franse Rijk geleid, waar hij die verschrikkelijke Fransen met hun bagguettes en wijn het leven heerlijk zuur maakt. Verleden week nog ontvingen wij bericht dat Galahad tijdens een parlementsvergadering op den Franse koning is gaan zitten en er pas af kwam toen deez’ arme koning toegaf dat ‘den Fransen den grootste mietjes van den ganze wereld zijn!’ Vervolgens is hij, nog altijd in het bijzijn van het Franse parlement en den Franse koning, met den Franse koningin naar bed gegaan, en heeft haar met kind geschopt. Den Franse koning durft hier uiteraard niets van te zeggen! Ha ha, we missen Galahad nu al!

Den Joodse Agent wordt hier een beetje met den nek aangekeken. Wij leven hier in enen zwarte tijd, ongelijk aan de verlichte eenentwintigste eeuw, en in deez’ tijd worden den Joodse volk gediscrimineerd. Ik vind het erg jammer voor hem, maar helpen zal ik hem niet, daar hij immers poogde mij te verkrachten, en tegelijkertijd een alcoholistische smeerlap is. Maar elke andere Jood die mijn pad kruist kan een schouderklop verwachten. Zigeuners blijven een ander verhaal.

De jonge bokling die ik voor Frits kocht is bij het eerste diner hier aan het spit geregen. Frits had er niet zo’n probleem mee, en den bokling zelf ook niet, want hij stierf voor een goed doel; het vullen van den maag van voornamelijk Galahad. Wij moesten immers vieren dat Sampronius, van wie wij gelukkig niets meer hebben vernomen, verslagen was!

Ik ondergetekendheid hebbe het hier trouwens goed naar mijnen zin. Als vader en voornaamsten raadgever van den koning geniet ik veel aanzien en respect en alle kind’ren waar ik mijn oog (en meer!) maar op kan leggen! Wat mijn betreft zijn den Middeleeuwen een veel aangenamere, prettige ende minder gecompliceerde tijd dan die verschrikkelijke eenentwintigste eeuw, met haar excessen als 9 september en U-Tube.

Wat betreft het meisje van den kinderpostze’els. Daar komen wij nu aan toe! Ik meldde eerder toch dat zij dusdanige volle heupen had voor het baren van kind’ren? Wel, dat komt hier dus terug, aangezien zij tijdens haar kortstondige gevangenschap in den kelder van ons huis is bevrucht door niemand minder dan den jonge bokling!
Ik was zeer verheugd toen ik hiervan hoorde, maar het meiske zelf wat minder. Gelukkig hebben wij haar door haar zware, negen maanden durende zwangerschap heen kunnen loodsen.

Nu was het moment aangebroken dat zij gaat baren. Koning Frits en ik stonden, samen met enen vroedvrouw, bij haar bed in de hoogste toren van de Tower ‘o London, terwijl zij weeën voelde. Ze huilde het uit van de pijn; zij was tenslotte pas elf of zo, wat in de Middeleeuwen een meer dan geschikte leeftijd is om te baren, maar in onze eenentwintigste eeuw, waaruit zij stamt, lag zulks uiteraard heel anders!
Den baarmoedermond was al aan het ontsluiten, en vruchtwater sijpelde op de grond. Vervolgens diende den slijmprop zich aan. Frits maakte een kommetje van zijn handen om deez’ op te vangen; den sul dacht dat het den baby was, en hij ving slechts baarmoederslijm. Ik heb hierom smakelijk moeten lachen. Ack-ack-ack! Frits, nooit iemand om zich te laten beschimpen, overtrof mijn gespot door het slijm over zijn gezicht te smeren en te pretenderen dat het scheerschuim was! De vroedvrouw keek afkeurend toe, maar zei niets, aangezien vrouwen in den Middeleeuwen god zij gedankt geen rechten hebben!
De contracties zetten zich gestaag voort, en bij elke puf en hijg ontsloot de baarmoedermond zich meer en meer. Ik zag het van zeer dichtbij gebeuren; het wonder van den geboorte! Ik kon niet zeggen hoeveel centimeters den baarmoeder inmiddels ontsloten was, want in den Middeleeuwen werkte men nog niet met dergelijke lengtematen!
Nu begon den ware bevalling!
“Persen, meid!”, zei ik, “Persen, anders sterft het kind nog!”
Ze deed haar best, oh, hoe ze haar best deed! Als een gewichtheffer die probeert een byzonder zwaar gewicht op te heffen vertrok zij haar gezicht, en drukte, drukte, drukte, tot de vliezen braken; het was als een dijkdoorbraak, waarbij alles naar buiten kwam; bloed, placenta, baarmoederwater, gal, gelijk aan water stroomden zij over den grond, als een moesson van geboortesappen, een cocktail van levenswater!
“Pers dan!”, riep Frits, “Pers! Start de persen!”
Ze gehoorzaamde, en perste beetje bij beetje het bebloede kind naar buiten. Eerst meenden wij een hoofdje te zien, en we vreesden dat het niet bewoog, dat het een miskraam zou zijn…
Maar nee, het kind begon te janken! Het was geen byzonder menselijk geluid; geen geluid dat een gewone baby zou maken, maar den vader was in deez’ geval dan ook een bokling! Het klonk als een geblaat van een jong lammetje of geitje, vermengd met de kreten van een hevig geconstipeerde volgroeide man! Het leefde in ieder geval, het leefde!
Het meisje perste den laatste stukjes kind naar buiten; een bijzonder groot kind, volledig wit van huid, zacht, harig wit, met kleine bokkenpootjes waar de voeten hoorden te zitten, en hoorntjes in zijn hoofd, maar verder met een mensengezicht, en een volstrekt verwilderde uitdrukking in zijn koppie.
De vroedvrouw ving het kind op, en het blaatte hevig. Vlug greep Frits een hakbijl, waarmee hij de navelstreng doorkliefde. Hoezee, zie daar, het kind war geboren!
Frits nam de baby in zijn armen; deze was zwaar en zeker anderhalf keer zo groot als een normale baby; het blaatte en krijste, sloeg met zijn hoeven, was bebloed en wel, maar Frits oogde zo gelukkig. Nu den bokling was verorberd zou hij zich voornemen zelf als een vader voor het kind op te treden.
We lieten den vroedvrouw achter om zich met den nageboorte te bemoeien en hier ene moederkoek uit te bakken, en brachten het kind naar de rand van de toren, waar het Frits het keurde, of het sterk genoeg was. Te zwakke kinderen werden, volgens den Middeleeuwse traditie, van de toren geworpen, want het Rijk van Koning Arthur kende alleen echte mannen! Frits keurde het kind, besloot dat het voldoende sterk was, voldoende dapper, voldoende om de lijn voort te zetten!
“Jouw naam zal Geitman zijn!”, zei Frits, “En jij zult mijn erfgenaam heten!”

EINDE

DEEL 60 - SAMPLONIUS!!!! (SLOT)



“O-onmogelijk”, stamelde Frits.
“Je had me moeten doden toen je de kans had, Frits Bommel!”, krijste Samplonius met zijnen ietwat monothone stemgeluid, “Nu zal ik alles vernietigen, in de naam van het kwade!”
Het huis sprong op en neer, op ende neer, op zulks wijze kleine aardbevinkjes creeere.. crejer… kreee… mákend!
De situatie oogde van een hopeloze aard!

Ik kwam op een idee. “Frits, herinner zijn zwakke plek”, riep ik mijn zoon toe, “Samplonius is allergerisch voor rechtvaardigheid en naastenliefde!”
“Rechtvaardigheid en naastenliefde? Dat vind ik wat vaag, hoor.”, zei Frits, “Beunhaas.”
“Hij kan ook slecht tegen gras!”, herinnerde ik me.
“Dat is wat makkeliker”, zei den Frits. Hij trok een pluk gras uit de grond en smeet dit den gapende voordeur doorheen naarbinnen!
Even gebeurde er niets. Toen schreeuwde Samplonius!

Het was echter genen schreeuw van woede of verslagenheid die uit hem voort-echode, doch een van milde irritatie, als de kreet van een schilder die bij het bestijgen van zijn ladder zijnen voet stoot.
“Datte teevenhuis is nog niette dhood!”, brulde Galahad, die op dat moment bezig was een wilde gorilla te wurgen. Niemand durfde hem te vragen waarom.
Het huis, Orthros, ademde nochtans in, in, ende in, om vervolgens een enorme felrode vlam uit te spuwen die al het gras in de omgeving verbrandde ende verkoolde. Zo veel voor onze geheime wapen!
“Mijn naam is Orthros Samplonius, de Serafijn des Duisternis”, zei het huis, toen het gras verkoold was, hoewel ons dit natuurlijk al duidelijk was, “En ik ga jullie allemaal flink verneuken!”
Het huis sprong op en begon over het land te schuiven, alles in zijn weg verpletterend, als een bulldozer, welks men inner Middeleeuwen uiterhaard niet kende. Ack-Ack!
Merlijn de Draak cirkelde om hem heen, maar zelfs zijn vlammen van rechtvaardigheid konden het huis niet stoppen. Galahad deed zijn duit in het zakje, door met elke hand een lappe grond te pakken, en de aarde in tweeen te scheuren, zodat er een immense afgrond onder het huis ontstond, maar het huis vloog hier simpelweg overheen, zoals een vliegtuig-technique over ene wolk vliegt. Ridder Gawain hielp ook mee door in de tussentijd diverse oogverblindende setjes harnas te passen om het huis te verleiden, maar Samplonius was niet onder den indruk. Zijn woede was puur op Frits gericht.
“Ik zocht jouw hulp, Frits Bommel”, krijste de Serafijn, “Ik kwam naar jou, die ene Oost-Europese kerstnacht, na ontsnapt te zijn aan wrede mensenhandelaren, maar jij… jij… verkráchtte me en gooide me in een vat radioactief afval! Ik was nog maar twaalf, Frits, twáálf.”
“Hharder huylen”, riep Galahad, “Krygt dyn enen happy meal!”
“Het was een vergissing”, zei Frits, “Ik was dronken, en ik dacht dat je een meisje was, met dat lange engelenhaar van je.”
“Grrrr!”, brieste Samplonius.
De tong van het huis kwam weer naar buiten, en er was niets dat Frits kon doen. Hij werd naar binnen gesleurd, het huis in, en wij vreesden allen dat dit het einde was.
Enige momenten bleef het dan ook ijzingwekkend stil, een ijzingwekkende stilte van een zodanige ijzingwekkendheid, dat ijzing daadwerkelijk gewekt werd en bij ons kwam klagen dat hij ‘verdorie probeerde te slapen, beunhazen!’

Een klein meisje begon het verlies van Frits te bewenen, maar toen begon het te rommelen in het huis. Te rommelen en te breken; het geluid van vallende meubelen!
Een moment later werd er een stoel door een van de ramen naar buiten gekeild, en daarna een tafel, een bank, televisie-technique, en nog meer meubelen!
“Tijd om te verhuizen!”, klonk het van binnen.
Het huis begon te krijgen van woede en pijn, harder en harder, tot Frits zich door de voordeur naar buiten wierp, en met een sierlijke koprol in het verkoolde veld landde. Achter hem viel het huis til, bewoog niet langer.

Orthros Samplonius, de Serafijn des Duisternis, was niet meer.

Merlijn was de eerste om ‘Lhang leve Kooning Artuur!’ te roepen.
“Dolletjes!”, zei Gawain.
En Galahad gooide van pure vreugde een pasgeboren veulen de lucht in, die hij prompt vergat op te vangen, maar dat was een ander verhaal.
“Yippee-ki-yay, motherfucker!”, zei Frits, “Game over, bitch!”
Hij spoog op de levenloze Samplonius.
“Ik weette hette goed gemaekt”, zei Galahad.
Hij liet het onderste deel van zijn harnas vallen, liep op het immobiele huis toe en begon het te verkrachten! Hij joeg meerdere stoten van zijn gezwollen bevruchtigingsknuppel tussen de stenen, de deuren, in alle openingen die het huis hem kon bieden. En wij keken verbaasd toe. Het was zowel fascinerend als beangstigend als weerzinwekkend. Hij bewoog zo snel en zo ritmisch dat wij er zowat epileptischen aanvallen van konden krijgen. Langzaam maar zeker boorde hij zich dieper het huis in, immer stotend, op weg naar een climax. Als het huis nog bij zinnen was geweest had het zeker geschreeuwd van ellende, doch met een onmiskenbare ondertoon van genot. Galahad wist niet van ophouden; hij gunde zichzelve noch datgene dat hij binnendrong met zijn vlezige, felroze plezierspeer enige adempauze. Hij genoot hier zichtbaar van, hoewel hij zich er zelf opvallend rustig onder hield. Als een bedreven vakman zette hij geroutineerd door, uiteraard zonder enige bescherming, maar wie had van een huis ooit een herpes gekregen? Tenslotte kwam hij, met een doffe kreun; zijn zaad verspreidde zich als cement tussen de bakstenen van het huis, laag na laag vullend met specie. Er kwam maar geen einde aan het zijdewitte plekstof dat het huis vulde, als water dat uit den grond wordt gepompt.
Toen dit alles gedaan was trok Galahad zijn harnas weer op, alsof er niets gebeurd was, en trotseerde onze geschokte blikken. “Watte? Hy isse toch seeker doodhe, of niette soms? Hy heeft er zelve toch genen last mheer vanne?”
Ja, de Middeleeuwen waren inderdaad een wrede tijd!

zaterdag 3 november 2007

De slag bij Lhondon, deel 1



In een forse galop raasde Frits Bommel, Koning der Britten, op het helse huis af, zijnen lans getrokken, kroon op zijnen hoofd, korte stekeltjeshaar wapperend in de wind, gezicht vertrokken van… ik zou gern hebben gewild dat ik kon zeggen dat het vertrokken van woede was geweest, of van walging, maar als ik seer eerlijk ben keek Frits vooral als iemand die in zijn broek plast bij het houden van zijne inaugurele rede na zijne aanstelling als kampbewaarder bij concentratiekamp Auschwitz zou kijken, als hij tegelijkertijd in brand stond! Het was een waarachtige mengelmoes van verbazing over de aanstelling, schrik over het ongewenste urineverlies, pijn over de brand, en een algeheel gevoel van malaise en Weltschmerz over de excessen van den holocaust.

“Het is nu tussen mij en jouw, huis!”, riep Frits, “Maar leuk is anders, want ik zou liever weet ik veel in ieder geval dus. Vort Bazhaar, we laten dat huis een poepje ruiken. We zetten het huis op stelten!”
Dit was een onwaarschijnlijk gevatte opmerking voor mijn traditioneel minder begaafde zoon, en ik zag hem denken of hij nog een and’re woordspeling met het woord ‘huis’ kon bedenken, sed frustra.
Frits stortte zijn lans in één van de ogen van het huis. Glazen braken, en een woeste Oerkreet werklonk, Dread Cthulhu waardig. Verblind van woede sprong het huis voorover, in ene poging Frits met paard en al te verpletteren, maar Frits was inmiddels al van zijn paard af gevallen, en het huis verpletterde slechts het arme pferd, dat in velen stukken uiteen schplatte. Stukken paard vlogen in het rond, duur de lucht, landden met een zucht. Een laatste ongelukkige hinnik slakend zoefde het paardenhoofd nog enen eind door den lucht, terwijl de paardenpoten werden verslonden door de gapende, hongerige deuren van het huis. Strepen smook rookten uit den schoorsteen, vergezeld door heuse vlammen, even fel als het Hellevuur Satans. Zulks was indaad seer angstaanjagend!
“Heerlijk, wat een lekker paard!”, riep het huis, met een bulderende onaardse stem, “Ha ha ha!”
Frits was een beetje pissig en hij keilde zijn lans door de zijkant van het huis, waarbij stenen rondbraken en het huis brulde van pijn. Het steigerde en maakte een valse bokkensprong naar Frits, doch deze rende den and’re kant uit. Het leek er even op dat den nobele koning vluchtte, maar hij hield al snel halt tegen enen boom en begon darentegen te wateren. Dat kan gebeuren uiteraard; man kan het moeilijk in zijnen harnas doen. Ack-ack-ack-ack!
Toen hij klaar was, keek hij even om, zag dat het huis vlakbij hem was, en begon met stenen en losse takken naar het bouwwerk te gooien. Dit haalde natúrlijk niet veel uit. Ack!
Inmiddels was Galahad, den noeste ridderman, echter bij het huis aangekomen. Bij gebrek aan enen lans smeet hij een heuse koe op het huis af. De koe sloeg stuk tegen het huis, maar bracht hier wel enkele breuken in.
“Zhuig myn aarsch, huis!”, riep Galahad. Hij torste een volgende koe op, bracht deez’ in den aanslag. Zover kwam het helaasch niet, jammer genoeg voor den liefhebbers van koe-gerelateerde wredig- en snedigheden.
Het huis opende zijn deur en een lange, rode tong van tapijt sloeg naar buiten, wikkelde zich om ridder Lancelot heen, en sleurde hem van zijnen paard af.
“Khutte!”, riep Lancelot, “Is ditte het eind van ridder Lancelot?”
Het was het eind van ridder Lancelot. Hij verdween het huis in, werd verslonden.
“NEE! NEEEEEE!”, riep Frits, “Niet Lancelot. Hij leek me best aardig.”
“Ha ha ha. Geef het op, Frits Bommel ! Je kunt niet winnen! Niet wéér, ten minste!”
“Ken ik jou of zo? Vuile homo!”, riep Frits.
“Ik ben het, Frits. Je oude vijand. ORTHROS SAMPLONIUS!”
“O-Orthros”, stamelde Frits, “Maar jij was dood. Ik liet je in dat vat met radioactief afval vallen tijdens mijn reis op zigeunerjacht door Oost-Europa*!”
“Dat dacht je! Maar ik werd herboren! Herboren als de Serafijn des Duisternis!”

VOLGENDE KEER: SAMPLONIUS!!!

* Zie 'De Jonge Frits: een weblog-spinoff', verschijnt binnenkort.

vrijdag 2 november 2007

De toestand met het huis



Hon-hon-hon Zip-a-dee-doo-da!

We besloten snel te handelen. Vanaf den torens des kasteels zagen wij het huis naderen, dat vervloekte huis! Den vermaledijde creatie Satans bewoog zich met rasse schreden onze kant uit. Het leek te glijden over den grond, als een vervloekt monster uit het diepst van den aardkorst! Haar voordeur was verworden tot een grote, gapende muil, ramen werden ogen, en de schoorsteen? Die was als een antenne groeiende uit het hoofd van een volgroeide man!
Het huis, hoewel niet groter dan den gemiddelde vrijstaanden woning in een rhelatief welvarende wijk te Tilburg-West, verpletterde en verorberde alles op zijnen pad. Zeg ik alles, dan ik bedoel ‘álles’. Mensen, bomen, ridders, den Vos Reynaerde, landeigenen, zelfs den kleinere kastelen op den route naar de Tower ‘o London vielen ten prooi aan het monster!

“Ditte isse een seer lhullighe situatie”, prevelde Merlijn de tovenaar, “Als wy niette ingrypen isse ditte duivelshuis binnen enen halfuur alhier!”
“Het is een zeer akelig predicament”, gaf ik toe, “Ik vind het vervelend dat dit zo moest zijn gelopen. Alles dat ik wilde was rust, rust voor mij, en mijnen zoon, en voor onzen akelige neef, voor Edgar den Geit, voor Barry Vredestein, en het meisje van de ze’els, voor de Joodse agent… Neen, wat zeg ik nu? Niet voor den Joodse agent, want die probeerde mij immers te verkrachten…”
“Pappe, je praat weer in papzelf”, zong Frits, op de melodie van het lied ‘Pappa’, van d’een of d’andere artiest.
Galahad den ridder was inmiddels naar de rand van de kasteeltoren gelopen. Waarlijk, daar was een man om voor op je hoede te zijn! Eerder die dag had ik hem een levende baby zien verorberen, en even later had hij een heuse berkenboom uitgescheten, midden in de troonzaal.
“Ditte khan zoo niette!”, riep Galahad, “Wy moeten ingrypen!”
Om zijn woorden kracht bij te zetten trok hij zijn gigantische liefdesroede uit zijn harnas, die enorm groot was, zeker gezien het feit dat mensen in de Middeleeuwen stukken kleiner waren dan de mensen in de eenentwintigste eeuw. Hij zwaaide de cyclopische plas-stok opzij en piste pardoes over enkele kantelen van de kasteeltoren heen. De kracht van zijn straal was zulks dat die de stenen deed splijten.
“Hette isse oorlog!”, riep Galahad.
Frits knikte. “Er zit niks anders op. Het is tijd. Tijd voor de strijd.”

*

Even later stonden wij voor de Tower opgesteld. Frits had vlug al zijn manschappen in staat van gereedheid gebracht, alle 88 ridders van den Ronde Tafel.
Frits stond voorop, gezeten op zijn trouwe ros Bazhaar, met achter hem Merlijn de Tovenaar, die zich voor de gelegenheid had veranderd in een draak die in plaats van vuur rechtvaardigheid spuwde. Daarnaast stond Galahad, die vanwege zijn omvangrijke fysique niet op een paard zat, maar op een os, waar hij zo nu en dan een lap vlees uit scheurde om te verslinden. Naast hem de nogal nichterige Gawain, met een helm van allerlei bonte kleuren veren en zijn steevaste rijglijn: “Dólletjes!”
En natuurlijk ik ondergetekendheid, een oude doch kranige man die zijn zoon altijd trouw blijft, al verblijft hij in een Thaise cel wegens het drogeren en verkrachten van een stel jonge kinderen, waaronder de Thaise kroonprinses.
Frits reed naar voren. Ik had die jongen op het hart gedrukt om geen toespraak te houden, maar de oen deed het toch.
“My fellow Americans”, begon hij, met een verwijzing die door niemand werd begrepen. In de verte waaide een hooibaal langs. “Hier staan wij dan, ergens op zo’n grasveld. Wij drukken op het deurbel van het overwinning, zijnde krijgers zonder land. Maar mét land! Want ook wij strijden niet voor dukaten of fortuin, want door het euro is alles duurder geworden! Wij strijden voor het lot van de het een, maar niet alleen lidwoorden, maar ook de wereld! Want: ze kunnen ons huis afpakken, maar van onze kinderen blijven ze af! Verdomme!”
En dit was nog maar den verkort weergegeven versie! Het bleef even stil, een verbaasde stilte, waarin een hooibaal weer terugwaaide.
“Lhang leve kooning Artuur!”, probeerde Lancelot.
“Wait for it!”, siste Frits. Het was nog even stil, en toen klonk zachtjes Frits’ breekbare kopstem. “Door kapotgeschoten straten, zonder vader, zonder land. Zonder oog, zonder mand. Loop je hopeloos verlaten, op een strontbescheten strand. Want morgen zal het eten zijn, dan zal ik weer eens schijnen, dan ga ik naar een speeltuin toe, met heel veel kinderen!”
En met die woorden brak Frits de linie en spurtte hij op het demonische duivelshuis af!

VOLGENDE KEER: DE SLAG VOOR MIDDEN-AARDE!

woensdag 31 oktober 2007

Fritske Bommel, Koning der Britten!



La-di la-di, sha-la-la-la!

Daar stonden wij dan, omsingeld door een woeste meenigte, waarvan er ene een heuse ridder te paard was, met lans en harnas en al, achter ons het dode lichaam van den voormalige kooning der Britten!
“Wáááárrrr is kooning Arthuur?”, brulde den ridder, rood aanlopend, “Waar hebt ghij hemme verstopt?”
“Hi hi, misschien komt ‘ie wel als we hem heel hard roepen”, grinnikte Frits, “Koning Arthur! Koning Arthur! Hé Artie, vuile jood!”
De ridder kon deez’ grap niet waarderen, zovele was duidelijk. “Whaar isse hij?”, brulde hij. Om zijn vraag te onderstrepen doorboorde hij één der woedende boeren, die met een luide ‘Aaaarrgha!’ ter aarde sloeg.
Ik besefte dat wij ons in ene zeer penibele situatie verkeerden, en stapte op den ridder toe, in een loze poging met diplomatieke midd’len tot een wenselijke uitkomst te komen.
“Mijn beste man”, zei ik, “Ja, gij ridder. Zulks vertoon der woede is, zo mijn inziet, volstrekt overbodig en dezigerlerwijze ongewenst. Had ik geweten waar uw koning thans verkeerde, dan had ik het u zonder verder moeilijkheid gezegd, maar weten doe ik het niet.”
“Nhonsens!”, bulderde de ridder, “Whaar komt ghij vandaanhe? Zijt ghij een tovenaar? Zijt ghij een alchemist? Er af met dijn hoofd!”
“Roest en drommels!”, riep ik uit, “Dit is als een cyclopische aartsnachtmerrie zonder eind!”

Op dat moment van grootste wanhoop bood echter de grootste redding zich aan.
“Hé luitjes!”, klonk de ijle stem van mijn zoon Frits, “Hier ben ik weer! Ik, koning Arthur! Of Artie Smartie voor men vrienden. Osewiesewose nog an toe!”
Ik draaide mij om en zie! Daar steedde Frits, mijn zoon, de kroon des gevallen konings op zijnen hoofd, lachend en zwaaiend!
“Holla bolla! Ik ben koning!”
De verzamelde lieden oogden stomverbaasd, en zo dede ik. Even vreeschde ik dat zij deez’ particuliere soort van zoete koek niet slikken zouden. Maar het volgende moment nam een enthousiaste horde mensen Frits op de schouders, en droeg hem richting het kasteel in de verte!

*

Niet veel later was den Frits op den troon geplaatst, den troon van koning Arthur, in de Tower of London, die er in de Middeleeuwen ook al stond, vazallen om hem heen, waaronder de tovenaar Merlijn, Galahad, de ridder die ons eerder aanviel, Lancelot Gobbo, Gawain, Hasdrubal II, Frits’ vrouw Guinevere, en natuurlijk ik, zijn oude vader.
Hij is nu de koning der Britten, en daartoe roept de grote, dikke omroeper/hofnar: “Lang leve Kooning Arthuur, Kooning der Britten, onze eenige en toekomstige kooning!”
“Hoera! Hoera! Hoera!”, riepen de mensen, en alles was wel.

Zo zou ik graag dit verhaal eindigen, en Frits ook.
“Wel, hier zit ik dan”, begon hij zijn monoloog, “Frits Bommel, Koning der Britten. Wie had het ooit gedacht van een veroordeelde kinderliefhebber. Ik heb…”
Wat is dat? De deuren des troonzaals zwaaien open en onze voormalige gevangenen komen binnen gerend; het meisje van de ze’els, de Joodse agent, de jonge bokling.
“Het is een ramp!”, roept de agent, “Het is verdomme verschrikkelijk! Angstaanjagend!”
Zij ogen allen vol van angst. Dit is menens!
“Wat zeidt gij?”, roep ik, “Wat zeidt gij? Zeg me, wat zijdt? Hoe?”
“Ik kon maar net ontsnappen”, puft de Jood, “Het huis. Het huis… Jullie huis… Het is tot leven gekomen. Het leeft, en het dreigt ons allen te vernietigen!”

VOLGENDE KEER: FRITS DAPPERHARDT, EN HET HUIS VAN WROK!