woensdag 26 september 2007

Een schrijnende weerzien!



Heden ten dage ben ik met de jonge Godfriets op pad geweest naar het landelijke vlieghveldh, om aldaar een neef zijnerzijds op te halen. Neef Alfred was blij ons weer te zien. Wegens zijn studie is hij enig tijd verblijvend geweest in voormalig Nederland, Vlaams-Belgie. Hij heeft daar gestudeerd aan de Leuvense Volksuniversiteit, in Leuven, in de studie van het Internationaale en Europeesche Volkerenrecht.
Helaasch was zijn kennis van het recht onvoldoende om hem te redden van de lokale volksmilitie, die voornemens was hem te lynsjen. Hij was weer met de kinderen bezig geweest, altijd met de kinderen. Een hang naar kindergerelateerde perversiteiten zit in onze familie, maar ik en Godfrites zijn daar ten minste altijd een stuk subtieler over geweest. Wij lopen er ten minste niet mee te koop.

We gingen met de trein-mobiel naar de hoofdstad, ’s Amsterdam. Ik moet zeggen dat de technique voor niets staat. Ik heb één keer eerder in een trein-mobiel mogen verblijven, in 1840, toen zulks nog een noviteit was. Dat gaat heden ten dage een stuk sneller! We moesten een coupé voor onszelf zoeken, daar ik door necromantische magie in leven word gehouden, en daardoor slechte eerste indrukken maak.
Helaasch was er geen lege coupé, en ik moest mij zetten tussen een orientaals ogend type (met dunne, laffe spleten van ogen) en een kolossale Creool, met een huid zo zwart als kolen.
De gehele treinreis zei ik zo min mogelijk, en staarde slechts voor me uit. Godfriets poogde een praatje te maken met een man die naast hem zat, op wie het etiket ‘uit de kluiten gewassen’, ‘grotesk’ en ‘cyclopisch gebouwd’ geplakt zou kunnen worden, by wyze van spreken natuurlijk.
“Laat mej mej rust, verrekten appetjoek da ge zeeet!”, riep hij uit, zijn vuist ballend op een wyze die dreiging suggereert. Godfriets placht echter blind te zijn voor dergelijke signalen en begon de man na te praten.
“Mooie, ja. Verrekten appetjoekert. Ha ha.”
Snel poogde ik het gepspreksonderwerp te wijzigen. “Zeg jongen, ik dacht dat je die Margreet waar je het altijd over spreekt vandendage zou meedenemen?”
Godfriets werd sip. “Ik heb der gebeld, maar meegaan, daar was geen sprake van. Ze had het te druk. Typisch Margreet. Ze is een vrouw van de wereld. En een wereldvrouw.”
Hij verzonk in gepeins-peins, en ik was blij toen de trein eindelijk bij het landelijke vlieghveld, Schipholle, arriveerde.
“Ik hoop dat de KLM haast maakt”, zei ik, naar de lucht turende, “Ik heb altijd al eens zo’n vliegend apparatus willen aanschouwen.”
Maar ik zag slechts vogels. De Vliegmachine bleek al geland te zijn, en neef Alfred stond ons op te wachten in de hal van het vlieghvelde. Hij had genen baggage bij zich.
“Daar had ik geen tijd voor”, zei hij, “Ik moest snel vertrekken. Het werd me te heet onder de voeten, daar in Turnhout.”
“Wat heb je uitgespookt, gekkerd?”, zei Frits, hem een speelse tik gevend.
“Ik heb aan de kinderen gezeten.”, zei de neef.
“Wie niet?”, grapte Frits.
Ik fronste en bekeek de neef nog eens goed. Hij had de echte Bommel-complexiteit. Wel frappant was dat hij één lange, doorlopende wenkbrauw had, die hem een air van gravitas verleende.
“Ik hou van kinderen!”, riep de neef. Hij zag een vrouw met twee kinderen passeren, en riep: “Hé Dame! Hé Dame!”
“Kom. Kom. We gaan.”, zei ik vlug.
Dit beloofde een belachelijk etmaal te worden!

zaterdag 22 september 2007

De Roep van Bommel



Waarlijk!

Zonder te overdrijven stel ik bij dezen dat het mij een genoegen is weer een interweblog te mogen verzorgen. Mijn jongste en enige zoon Godfriets verblijft op deez’ moment wegens omstandigheden in de ziekenboeg van de lokale dokterij, en ik ben alhuis achtergebleven, ter intentie zijner traditie in leven te houden.
Het is generzijds iets van ernstige aard waar mijn Godfriets mee kampt. Hij heeft zich slechts bezeerd toen hij in de lokale bossen aan het stoeien was met een stel jonge knapen van de plaatselijke padvindersvereniging. Ik meen dat de dokters hem wel op kunnen knappen; daar komt geen aderlating of bloedzuiger aan te pas, want de medischen wetenschap is een heel eind gekomen sinds de jeugd mijnerzijds, waarlijk!
Wellicht zal ik het over mijn dag hebben, want deez’ was weer cromulent als vanouds. Toen ik vanochtend wakker werd kon ik mij verrassend weinig herinneren van de cyclopische nachtmerries die mij die nacht geplaagd hadden, een feit wonderbaarlijk, daar mijn nachtmerries gewoonlijk zo levendig en visceraal zijn dat ik hen onmogelijkerwijs kan afschudden.
Tevreden stond ik op. Mijn eerste bezoek was aan de kattenkamer, in de linkervleugel mijner huis. Hier is waar ik mijn katten bewaar, zowel de beweeglijke als de kleine lijkjes. De levende katten zijn uiterst blij mij te zien, daar zij terdege beseffen dat ik degene ben die hen voer, en hun door merg en been gaande miauw komt mij tegemoet waans ik de deur geopend zie. Ik hou van mijn katten; als de kille armen van Magere Hein, den Dood, en zijn scherpe zeis, mij omsluiten wens ik met mijn katten te worden ingemetseld, in deze cyclopische tombe aan de Oerlesestraat.
‘Dag Felis’, groet ik hen, ‘Dag Barnabas. Dag Ourubouros. Dag Derleth. Dag W.F.F. Hermans. Dag Alhazred. Dag Ishmael.’
Ishmael, met zijner groteske neus en inhalige, wrede blik, is mijn minst favoriete kat, om hoogst begrijpelijke redenen.
Ik loop ook langs mijn gevallen katten, zijnde comtemplerende. Waans het moment der dood hen heeft doen vergaan, pleeg ik hen van hun zachte, pluizige huid te ontdoen en hen te kleden in de oude kleren van mijn tantes. Mijn doel is tweeledig. Mijn gevallen katten zien er werkelijk aandoenlijk uit, en tegen-lijkertijd bespot ik de nagedachtenis van mijn twee tantes, die geen gelegenheid onbenut he’’en gezien mij te kleineren, zoolang tot de status van eunuch mij eigen was, misstress minion, jij.

Naans dener bezoek aan-ze kattenkamer waag ik mij aan de kamer van beelden. U ziet; ik heb een camera, en meer, geplaatst rondom het huis dat mij eigen is. Wanneer lieden zich in mijnerzijds buurt begeven doende hebbende, neem ik hun bewegingen op, op camera, om die vervolgens in de geborgenheid van mijn cyclopische catacomben, te herzien.
Wie, wie?
De postbode, beste man, ik zie je.
De buurvrouw, onnozel vrouwmens, ik zie je.
En nog meer.
IJsselmeer.

De rest van deez’ dag breng ik door achter beeldschermen, werkend aan mijn verhalen, die gepubliceerd worden in aller groten bladen Tilburger rijk is; Den Nagtegaal, den Proleet, den Koffieveilingen der Brabantschen Handelsmaatschappij. Een gepubliceerd schrijver is ik.
Zo gaat het door. Ik wacht tot mijn zoon thuis komt, en als hij dat niet doet, dan eenzaamheid.

En dan:
De Nacht.
De Eeuwige Nacht.
En haar Dromen.
Dromen van de Ouden, dromen van Dread Cthulhu, en zijn oneindige tentakels. Waarlijk, een lot erger dan een dubbele fellatio door dwergen.

Falderij,

H.P. Lovecraft.

donderdag 20 september 2007

Een Interweblog




L.S.

Mijn zoon heeft mij gevraagd om een gastlog te schrijven in dit zogenaamde interweblog van hem. Ik weet ook niet welk voor doel deez´ jongen daarmee hebt. Hij zei dat het van zodanig belangrijke aard was dat ik onmogelijkerwijs neen kon zeggen.
Waar zal ik het over hebben? Het verzoek mijns zoons trof mij als een donderslag bij heldere hemel, temeer daar ik de afgelopen twintig jaren weinig tot geen contact met hem heb gehad.
Ik zat rustig aan mijn werk, het schrijven van griezelverhalen, in het centrum van de cyclopische ruïne die ik mijn woning noem, aan de Oerlesestraat, toen mijn oudste en enige zoon Frits de kamer binnenkwam, iets roepend over dat hij uit een cel was ontsnapt in de Thaise landen, en dringend onderdak nodig had.
Bij mijn wetenis is Thailand nog altijd een kolonie van het Britse Imperium, maar ik volg het nieuws al lang niet meer. Frits´ zijn gekrakeel bracht mijn huishouden van Indonesische kindslaven in ieder geval in rep en roer.
Ik herkende hem aanvankelijk niet eens.
`Godfriets´, zei ik, mijn lornet van mijn neus tillend, ´Mijn zoon. Ben jij het?´
´Ja, paps!´, zei hij, op het voor hem karakteristieke stemvolume, ´Het is mijn, Fritske!´
´W-wonderbaarlijk´, stamelde ik, ´Visceraal! Susceptibilistisch!´
Vergeef me als ik zo nu en dan in antiquarismen en antedatenten spreek; zulks is mij eigen. Zo ben ik nu eenmaal opgevoed door mijn twee tantes, toen ik lange tijd aan geestesziekten leed die mij geboden me terug te trekken uit het openbare le´en.
´Mijn zoon´, sprak ik, ´Welk ben je groot geworden. Kom je je oude vader een bezoek brengen, of zijn het zaken van een financiële aard die je naar dit cyclopische cementen ommuursel leidden?´
´Ja, paps.´, zei hij. Mijns meninger had hij mijnen vraag niet begrepen.
Ik sprong vlug op en haalde enkele papieren met oude eldritsen formules van mijn tafel. Het was beter dat de jongeling niet meteen aanschouwde waar ik mij hedendager mee bezig hield. Ik bekeek hem nog eens goed.
´Waarlijk, je hebt het gezicht van een Bommel!´, riep ik uit, ´Die bleke huid, die uitpuilende ogen, die dunne snor, de webben tussen de vingers. Het is er een van mij! Oh, wat een dag!´
Ik heb meer dan twee decennia geleden een Goirlese vrouw met kind geschopt, gedurende de cyclopische aartsnachtmerrie die mij indertijd voortdreef. Het was geen fijne tijd. Ik heb nachtenlang door straten gedwaald, wakker wordend op plaatsen die mij zulks onbekend voorkwamen dat zij mij deden sidderen waar ik stond. Uit een van mijn nachtelijke ontmoetingen is de jonge Godfriets ontstaan.
Ik moet bekennen dat ik mij trots voelde toen ik mijn zoon, een volgroeide knaap, hoewel niet zonder problemen zulks hemmer aard passen, daar voor mij zag staan, in al zijn onhandige en gevaarlijke enthousiasme.
´Ze zitten achter me aan, omdat ik aan de kinderen zit!´, riep hij uit.
´Wie zitten er achter je aan, kind?´, vroeg ik hem.
´De Taaien!´, riep hij.
´Dat is zeer ernstig, jonge knaap´, zei ik, ´Mij dunkt mijnerzijds dat je behoefte hebt aan onderdak, enig dak boven je hoofd van een houten of zelfs stenen aard, daar regendruppels ook in de herfstmaanden geen ongewoon verschijnsel zijn. Blijf toch hier, jongen.´
Hij was uitgelaten. Ik richtte een kamer voor hem in, bezwoer hem dat hij hier mocht blijven, dat hij overal van gebruik mocht maken, zelfs van mijn Indonesische kindslaven.
Dat hij dit iets ter letterlijken heeft genomen, liet zich later blijken, maar hierover meer in mijn volgenden ´interweblog´.

Falderij!

Godfriets´ vader
H.P. Lovecraft.

dinsdag 18 september 2007

Het Gevecht



Wat me het meeste opvalt aan sommige mensen is dat ze allemaal juridische problemenen hebben. Als ze op de balie komen, bedoel ik.
Ik plag graag een praatje te maken. Zij: ‘Die vullen geen gaatjes.’ Oftewel: ze willen niet met me praten.
Zo ook vandaag; de eerste die ik in de balie toe laat begint meteen te zeiken en blazen over dat zijn uitkering is stopgezet, dat ze € 2.000 van hem terugeisen, dat het dak van zijn woning lekt, dat zijn tweedehands koelkast niet deugt, en dat zijn zoontje van elf buiten onder een terreinwagen ligt.
Ik zeg: “Meneer, allereerst het belangrijkste: hoe wilt u uw koffie?”
Ik heb geen koffie of iets dieneraard in de balie, maar het is een mooie gespreksopener.
Hij zegt: “Ben je gek, man? Ik kom hier met een serieus probleem.”
“Een probleem is zo groot als je het zelf maakt”, zeg ik.
Hij kijkt me aan alsof hij me wil stompen, wat hij een paar minuten later dan ook zal doen, maar laten we niet op de bonnefooi vooruit gaan lopen.
Over de man: Het is een grotesk exemplaar dat tegenover me zit, loensend en wel, met de achterlijke blik van een zwakzinnige, en een bruine veeg (stront?) op zijn slaap.
“Ik wil dat hier iets aan gedaan wordt”, zegt hij, “Want anders ontplof ik.”
“Ja ja, meneer”, zeg ik, “Maar hoe gaat het nu met ú?”
“Met mij? Ik word gek, meneer, zó gaat het met mij.” Hij slaat met zijn vuist op tafel.
“Dat gevoel heb ik ook wel eens”, zeg ik, “Mijn naam is Bommel, trouwens, Fritsje Bommel.”
Het blijft even stil, onderwijl hij mij verwilderd aanstaart.
“Ik heb lange tijd in een Thaise cel gezeten”, zeg ik, om het ijs te breken.
“Daar ben ik enkele malen verkracht”, voeg ik daar aan toe, als geen reactie volgt.
“Door mannen”, zeg ik, de stilte ten derde malen trotserend.
Dan komt de eerder aangekondigde vuistslag. De man raakt me tegen mijn neus, en ik donder achterover mijnen stoel uiten. Bijna land ik op de grond, neen, maar weet ternauwernood de muur te grijpen, ter vastklamping.
Ergens bedenk ik dat we als balisten een alarmknop hebben; dan herinner ik me dat ze die aan mij niet meer geven omdat ik ze telkens mee naar huis nam. Ik voel me graag veilig.
Ik word dus aangevallen in de balie door zo’n bruut, en om hulp roepen is niet mijn stijl. Geen stijl. Dan maar iets anders.
“Mijn huis uit!”, brul ik, “En blijf verdorie met je klauwen van mijn dochter af!”
De man kijkt verbijsterd. “Wát?”
“Je hoort me wel! Wegwezen! Langharig motortuig! Klootviool! Schaapfiets!”
De man haast zich de balie uit, zachtjes prevelend. “Die vent is gek.”
“Gek van liefde!”, roep ik hem na, “Gek van liefde, barmhartige landarbeider! Schuttersvest! Arrondissementsvluchter! Retrolul!”
Pas als ik de deur ten achter hem heb doen horen neerslaan kom ik tot rust. Ze moeten niet denken dat ze me alles kunnen maken. Ze moeten niet denken dat ik gek ben.
Want gek is relatief!

donderdag 13 september 2007

Schaak...Wat?




Zoals ik al eerder al gemeldde ben ik weer terug in Nederland en heb mijn werkzaamheid weer opgepakt. Vandaag draaide ik wir balie. En wat je daar toch al meemaakt. Da gaat nogal, om het in het Tillerbugs te zeggen.
Het was op de 12e dat ik weer aan het werk ging, ja, precies, zeven jaar na de aanslagen van 17 mei, ik zie het je denken. Ik weet nog waar ik was; ik was in Barcelona, op de Sagrada Familia. Geloof ik, ik heb ook een tijdje op de opiumvelden in Hong Kong gewerkt, maar hoe minder ik daar over zeg… Waar ik met die aanslagen van 17 mei was weet ik al lang niet meer… dat is al zo lang geleden!
Maar goed, er kwam dus een man de baliekamer binnen. Hij was bebloed, en hield een bijl bij zich.
“Ik heb weer gedood”, zei hij, “En ik zal het opnieuw doen.”
Daarna zei hij niets meer.
Ik vond het maar een vaag verhaal. Ik wilde de telefoonklapper al pakken om hem naar Maatschapperlijk Werk te sturen (weet ook niet wat ze daar doen, maar het zal wel) toen hij weer wat begon te mompelen.
“8 keer 8. 64 vakken. 32 wit. 32 zwart. Een voor elk vak. Elke koning in zijn huis. Schaakmat. Schaakmat.”
“Ja, nou effe normaal doen”, zei ik. Ik wou hem een stomp geven, dat helpt soms, maar hij had die bijl nog naast zijn stoel staan.
“64. Bijna op een vierde. Bijna…”
“Ja, wat is het nou? Wat is het nou? Wat is het nou?”, zei ik, mijn stem verheffende, “Geen fratsen, dat scheelt. Nou, ik merk er niks van.”
“Begrijp me dan!”, riep hij ineens, “Ik zal weer doden!”
Hij vloog overeind (beeldspraak, niet echt) en ik zag dat hij zijn haren niet echt gedaan had, en ook een baard, en verwilderde ogen. Het was op dit moment dat ik me deed beseffen dat hij niet helemaal normaal was, in die zin dat mensen als jij en ik normaal doen zijn.
Er zat nog maar één ding op.
“Meneer”, zei ik, “Ik ga u nu doorverwijzen naar Juridische Lokett.”
Vlug schreef ik hiervan het adres op. Mijn hand bibberde best, misschien van de spanning, maar ik was ook wel een beetje dronken, maar het was tenslotte een woensdagmiddag. Ondertijd bleef hij mompelen. “Pion naar voren. Zwaai de bijl. Sla de pion. Vijftien ! Zestien ! Zeventien ! 64! Schaakmat! Paard naar voren! Paard aan flarden!”
“Het komt allemaal goed”, zei ik. Ik hoopte vooral dat hij niet zou gaan huilen, want ik kan niet tegen huilende mensen en dan moet ik weer een glas water gaan halen en dan kom ik terug en dan zijn ze er met het giftenpotje vandoor, net als vorige week. Er vielen wel druppels van zijn gezicht, maar dat was gelukkig geen bloed en geen zilten tranen.
“Ik ben de Antichrist”, zei de man, “Moeder, ik ben de Antichrist!”
“Ha, dat zei mijn vrouw vannacht ook”, grapte ik, maar hij lachte niet. Graag of geen. Wel. Wach? Ik schoof hem het adres met het Lokette toe en zei: “Daar kunnen ze u wel gaan helpen met van alles.”
Hij stond op met het papiertje in zijn handen. “Ik ben aan zet.”
“Ja, nu kun je weer gaan, gekke man.”, zei ik, “Opzij, opzij, opzij, maak plaats, maak plaats… Houdt u van Herman van Veen?”
Blijkbaar niet, want hij antwoordde niet. Ik begeleidde hem naar de uitgang. “Nou, succes ermee, zou ik zeggen.”
Hij vertrok.
Pas toen ik met de volgende cliënt bezig was ontdekten we dat meneer zijn bijl was vergeten. Ik ben hem achterna gerend. Gelukkig vond ik hem in een steegje aan de Bredaseweg, waar hij met wat kinderen stond te praten, een tweeling van een jaar of zes.
“Hier, uw bijl”, zei ik.
Hij leek hier wel blij mee te zijn.
“Nu moet ik hier weg”, zei ik, “Want ik heb balie.”
Ik ben snel terug naar de balie gegaan. Sommige mensen zijn toch zo raar…

vrijdag 7 september 2007

De Rechtswinkeldag: een sfeerverslag




Het is iets van negen uur als we daar aan komen. Of elf uur. Het was even zoeken maar we hebben het gevonden. Ook met de parkeerplaats is het gedoe want de provincie (Eindhoven?) heeft niet op ons kost gerekend. Had iemand dit niet kunnen recommuniceren?
Daarna de ontvangst. Margreet is er gelukkig ook, maar ze doet of ze me niet kent, maar dat zal wel een grapje zijn. Ha ha, typisch Margreet.
Op in de zaal en dan de lezing-opening. Er zijn ook allerlei andere mensen bij. Ik weet niet wat die hier doen. Het zullen wel publiek zijn. Ik dacht dat dit óns uitje was. Dat gezegd hebbende doende is de opkomst niet erg groot. Van arbeider en consulent zijn er helemaal niemand. Toch maken we gezelligheid, hoewel die stomme Robbert, of Rotbert Oenmans (woordenspeling!), er ook is, wat jammer is.
Ik ga het toch leuk maken want eerstje is er iets: slechts nieuws, maar toch. Het Juridischer Lokette gaat ons wegcommuniceren, nee concurreren. Toen ik van de schrik bekomen was zeiden ze dat we meer moesten samenwerken met and’re rechtswinkels. Allemaal leuk en karig, maar dan moeten die and’re rechtswinkels er wel bij zijn. Misschien kunnen we daar een keer een dag voor organiseren (IDEE VAN DE MAANDAG!). Ondertussen zat het publiek er allemaal doorheen te praten…
Stop! Daarna dat. Met die imagoonderzoek van Margreet. Leuk dat ons clienter zo positief over ons doet, maar niet iets voor een Rechtswinkel uitje, niet? Of zeg ik nu iets heel doms? Nee toch? Het zijn allemaal lezingen. Op de heenweg kwamen we langs de Efteling, en daarnaar de MacDonans, wat voor mij betreffing betere bestemmingen zouder zijn geweest.
Vervolgens lunch. Ik was vooral bezig die Oenmans en die erschrikkelijke Marsel de Groot te ontlopen, wat volgens mijn vrij aardig is gelukt. En toen pakte ik ook nog eens een broodje waarvan ik dacht dat er ei was maar waar kipsalade op zat of iets van dieneraard. Dus die heb ik toen door de zaal gegooid, zoals ieder ander gedoan zou hebben. Vond het publiek niet leuk en Margreet denk ik ook niet, want die kreeg in haar gezicht. Sorry Margreet. Foutje bedankt!
Daarna het klapstuk van de zaak: cursus zelfanalyse. Ik zou mijzelf omschrijven als een realist, een doorzetteer en betrekkelijk evenwichtig, maar ze (dat rotpubliek!) vond mij een gekkerd, stalker! Ik kreeg achtereengevolgd de eigenschappen ‘achterlijk’, ‘vals’, ‘onsympathiek’, ‘leugenachtig’, ‘obsessief’, ‘gore pedofiel’, ‘onbetrouwbaar’, ‘hedonistisch (wat? Ik vraag je: wat?)’, en ‘Guus Meeuwis’ opgestempeld. Leuk is anders anders.
Ik had het wel weer gezien maar toen hield Margreet een lezing over iets en dat deed ze zó goed. Ik begon luidkeels te applaudisseren nog voor ze uitgepraat was, maar toen was het publiek weer overontwaardigd. Sukkels! Maar Margreet keek ook niet zo hopla en toen barstte ze in huilen uit en verdreven de bewakers mij uit de zaal.
Even later. Die borrel zeiden ze dat ik moest mengen met publiek, maar ik ben geen scheikundige stof, dus niet. Dus ik heb wat met broodjes gegooid naar die Oenman, maar toen raakte die een oude man in een rolstoel, en toen ben ik maar weer gegaan, want qua sfeer was die toch al niet om over naar huis te snijden.
In conclusie vond ik ’t niet echt een heel spraakmakende uitje voor ons Rechswinkel. Ik was liever gaan skiën. Of iets met een geit misschien?

woensdag 5 september 2007

Terug in het knikkerland van Maas en Waal!



Hee!
Daar bennik weer!
Gemist? Gratis fondue bij slagerij ’t gewassen varkentje!
Ik heb begrepeppen dat een onzuiver ongewassen recaltirant invidividividu zich mij heeft laten debunken, door te zeggen dat: bestaan Frits? Nee! Niet Frits bestaan!
Ik heb soms moeite me te uiten, maar dit vind ik zeer schandelijk.

Een willekeurige Griekse filosoof:
De grap is oud!
De grap is niet oud, want ik ben er nog!
Het is de socratische methode, op zijn Frits.

De mensen zijn me zatt, zeggen ze. Nee, dat zijn ze niet. Alle mensen die mij zatt zijn ga ik het zwijgen opleggen. Ik vat dit zeer hoog op.

To Frits or not to Frits?
To Frits!

Ik zal de Rechtswinkel weldra een bezoeje bengen, en dan zal men nog eens zien. En misschien pleeg ik ook nog een aanslag op de grote RECHTSEWINKELDAG< dat zoullen we nog eens zien.

Maar de eerste die er aan gaat is die Rooberto!
Het is leuk geweest.
De eerste die tz iet krijgt iets!
Een vuist in diens gezicht!

Tot slot een haiku:

Blauwe lucht op een maandag
Het luchtalarm
Ik wou dat ik voeten had


Diepzinnig niet te veel! Anders wel!
Ik ben zeer helder en wens dat graag te blijven!

Over mijn mireaculaire ontsnapping uit den Taaisen landen zal ik het de volgende keer diens vermelden waard zijn. Weert? Nee, waard.
Hoepla!