donderdag 20 september 2007

Een Interweblog




L.S.

Mijn zoon heeft mij gevraagd om een gastlog te schrijven in dit zogenaamde interweblog van hem. Ik weet ook niet welk voor doel deez´ jongen daarmee hebt. Hij zei dat het van zodanig belangrijke aard was dat ik onmogelijkerwijs neen kon zeggen.
Waar zal ik het over hebben? Het verzoek mijns zoons trof mij als een donderslag bij heldere hemel, temeer daar ik de afgelopen twintig jaren weinig tot geen contact met hem heb gehad.
Ik zat rustig aan mijn werk, het schrijven van griezelverhalen, in het centrum van de cyclopische ruïne die ik mijn woning noem, aan de Oerlesestraat, toen mijn oudste en enige zoon Frits de kamer binnenkwam, iets roepend over dat hij uit een cel was ontsnapt in de Thaise landen, en dringend onderdak nodig had.
Bij mijn wetenis is Thailand nog altijd een kolonie van het Britse Imperium, maar ik volg het nieuws al lang niet meer. Frits´ zijn gekrakeel bracht mijn huishouden van Indonesische kindslaven in ieder geval in rep en roer.
Ik herkende hem aanvankelijk niet eens.
`Godfriets´, zei ik, mijn lornet van mijn neus tillend, ´Mijn zoon. Ben jij het?´
´Ja, paps!´, zei hij, op het voor hem karakteristieke stemvolume, ´Het is mijn, Fritske!´
´W-wonderbaarlijk´, stamelde ik, ´Visceraal! Susceptibilistisch!´
Vergeef me als ik zo nu en dan in antiquarismen en antedatenten spreek; zulks is mij eigen. Zo ben ik nu eenmaal opgevoed door mijn twee tantes, toen ik lange tijd aan geestesziekten leed die mij geboden me terug te trekken uit het openbare le´en.
´Mijn zoon´, sprak ik, ´Welk ben je groot geworden. Kom je je oude vader een bezoek brengen, of zijn het zaken van een financiële aard die je naar dit cyclopische cementen ommuursel leidden?´
´Ja, paps.´, zei hij. Mijns meninger had hij mijnen vraag niet begrepen.
Ik sprong vlug op en haalde enkele papieren met oude eldritsen formules van mijn tafel. Het was beter dat de jongeling niet meteen aanschouwde waar ik mij hedendager mee bezig hield. Ik bekeek hem nog eens goed.
´Waarlijk, je hebt het gezicht van een Bommel!´, riep ik uit, ´Die bleke huid, die uitpuilende ogen, die dunne snor, de webben tussen de vingers. Het is er een van mij! Oh, wat een dag!´
Ik heb meer dan twee decennia geleden een Goirlese vrouw met kind geschopt, gedurende de cyclopische aartsnachtmerrie die mij indertijd voortdreef. Het was geen fijne tijd. Ik heb nachtenlang door straten gedwaald, wakker wordend op plaatsen die mij zulks onbekend voorkwamen dat zij mij deden sidderen waar ik stond. Uit een van mijn nachtelijke ontmoetingen is de jonge Godfriets ontstaan.
Ik moet bekennen dat ik mij trots voelde toen ik mijn zoon, een volgroeide knaap, hoewel niet zonder problemen zulks hemmer aard passen, daar voor mij zag staan, in al zijn onhandige en gevaarlijke enthousiasme.
´Ze zitten achter me aan, omdat ik aan de kinderen zit!´, riep hij uit.
´Wie zitten er achter je aan, kind?´, vroeg ik hem.
´De Taaien!´, riep hij.
´Dat is zeer ernstig, jonge knaap´, zei ik, ´Mij dunkt mijnerzijds dat je behoefte hebt aan onderdak, enig dak boven je hoofd van een houten of zelfs stenen aard, daar regendruppels ook in de herfstmaanden geen ongewoon verschijnsel zijn. Blijf toch hier, jongen.´
Hij was uitgelaten. Ik richtte een kamer voor hem in, bezwoer hem dat hij hier mocht blijven, dat hij overal van gebruik mocht maken, zelfs van mijn Indonesische kindslaven.
Dat hij dit iets ter letterlijken heeft genomen, liet zich later blijken, maar hierover meer in mijn volgenden ´interweblog´.

Falderij!

Godfriets´ vader
H.P. Lovecraft.

Geen opmerkingen: