woensdag 26 september 2007

Een schrijnende weerzien!



Heden ten dage ben ik met de jonge Godfriets op pad geweest naar het landelijke vlieghveldh, om aldaar een neef zijnerzijds op te halen. Neef Alfred was blij ons weer te zien. Wegens zijn studie is hij enig tijd verblijvend geweest in voormalig Nederland, Vlaams-Belgie. Hij heeft daar gestudeerd aan de Leuvense Volksuniversiteit, in Leuven, in de studie van het Internationaale en Europeesche Volkerenrecht.
Helaasch was zijn kennis van het recht onvoldoende om hem te redden van de lokale volksmilitie, die voornemens was hem te lynsjen. Hij was weer met de kinderen bezig geweest, altijd met de kinderen. Een hang naar kindergerelateerde perversiteiten zit in onze familie, maar ik en Godfrites zijn daar ten minste altijd een stuk subtieler over geweest. Wij lopen er ten minste niet mee te koop.

We gingen met de trein-mobiel naar de hoofdstad, ’s Amsterdam. Ik moet zeggen dat de technique voor niets staat. Ik heb één keer eerder in een trein-mobiel mogen verblijven, in 1840, toen zulks nog een noviteit was. Dat gaat heden ten dage een stuk sneller! We moesten een coupé voor onszelf zoeken, daar ik door necromantische magie in leven word gehouden, en daardoor slechte eerste indrukken maak.
Helaasch was er geen lege coupé, en ik moest mij zetten tussen een orientaals ogend type (met dunne, laffe spleten van ogen) en een kolossale Creool, met een huid zo zwart als kolen.
De gehele treinreis zei ik zo min mogelijk, en staarde slechts voor me uit. Godfriets poogde een praatje te maken met een man die naast hem zat, op wie het etiket ‘uit de kluiten gewassen’, ‘grotesk’ en ‘cyclopisch gebouwd’ geplakt zou kunnen worden, by wyze van spreken natuurlijk.
“Laat mej mej rust, verrekten appetjoek da ge zeeet!”, riep hij uit, zijn vuist ballend op een wyze die dreiging suggereert. Godfriets placht echter blind te zijn voor dergelijke signalen en begon de man na te praten.
“Mooie, ja. Verrekten appetjoekert. Ha ha.”
Snel poogde ik het gepspreksonderwerp te wijzigen. “Zeg jongen, ik dacht dat je die Margreet waar je het altijd over spreekt vandendage zou meedenemen?”
Godfriets werd sip. “Ik heb der gebeld, maar meegaan, daar was geen sprake van. Ze had het te druk. Typisch Margreet. Ze is een vrouw van de wereld. En een wereldvrouw.”
Hij verzonk in gepeins-peins, en ik was blij toen de trein eindelijk bij het landelijke vlieghveld, Schipholle, arriveerde.
“Ik hoop dat de KLM haast maakt”, zei ik, naar de lucht turende, “Ik heb altijd al eens zo’n vliegend apparatus willen aanschouwen.”
Maar ik zag slechts vogels. De Vliegmachine bleek al geland te zijn, en neef Alfred stond ons op te wachten in de hal van het vlieghvelde. Hij had genen baggage bij zich.
“Daar had ik geen tijd voor”, zei hij, “Ik moest snel vertrekken. Het werd me te heet onder de voeten, daar in Turnhout.”
“Wat heb je uitgespookt, gekkerd?”, zei Frits, hem een speelse tik gevend.
“Ik heb aan de kinderen gezeten.”, zei de neef.
“Wie niet?”, grapte Frits.
Ik fronste en bekeek de neef nog eens goed. Hij had de echte Bommel-complexiteit. Wel frappant was dat hij één lange, doorlopende wenkbrauw had, die hem een air van gravitas verleende.
“Ik hou van kinderen!”, riep de neef. Hij zag een vrouw met twee kinderen passeren, en riep: “Hé Dame! Hé Dame!”
“Kom. Kom. We gaan.”, zei ik vlug.
Dit beloofde een belachelijk etmaal te worden!

Geen opmerkingen: