zaterdag 22 september 2007

De Roep van Bommel



Waarlijk!

Zonder te overdrijven stel ik bij dezen dat het mij een genoegen is weer een interweblog te mogen verzorgen. Mijn jongste en enige zoon Godfriets verblijft op deez’ moment wegens omstandigheden in de ziekenboeg van de lokale dokterij, en ik ben alhuis achtergebleven, ter intentie zijner traditie in leven te houden.
Het is generzijds iets van ernstige aard waar mijn Godfriets mee kampt. Hij heeft zich slechts bezeerd toen hij in de lokale bossen aan het stoeien was met een stel jonge knapen van de plaatselijke padvindersvereniging. Ik meen dat de dokters hem wel op kunnen knappen; daar komt geen aderlating of bloedzuiger aan te pas, want de medischen wetenschap is een heel eind gekomen sinds de jeugd mijnerzijds, waarlijk!
Wellicht zal ik het over mijn dag hebben, want deez’ was weer cromulent als vanouds. Toen ik vanochtend wakker werd kon ik mij verrassend weinig herinneren van de cyclopische nachtmerries die mij die nacht geplaagd hadden, een feit wonderbaarlijk, daar mijn nachtmerries gewoonlijk zo levendig en visceraal zijn dat ik hen onmogelijkerwijs kan afschudden.
Tevreden stond ik op. Mijn eerste bezoek was aan de kattenkamer, in de linkervleugel mijner huis. Hier is waar ik mijn katten bewaar, zowel de beweeglijke als de kleine lijkjes. De levende katten zijn uiterst blij mij te zien, daar zij terdege beseffen dat ik degene ben die hen voer, en hun door merg en been gaande miauw komt mij tegemoet waans ik de deur geopend zie. Ik hou van mijn katten; als de kille armen van Magere Hein, den Dood, en zijn scherpe zeis, mij omsluiten wens ik met mijn katten te worden ingemetseld, in deze cyclopische tombe aan de Oerlesestraat.
‘Dag Felis’, groet ik hen, ‘Dag Barnabas. Dag Ourubouros. Dag Derleth. Dag W.F.F. Hermans. Dag Alhazred. Dag Ishmael.’
Ishmael, met zijner groteske neus en inhalige, wrede blik, is mijn minst favoriete kat, om hoogst begrijpelijke redenen.
Ik loop ook langs mijn gevallen katten, zijnde comtemplerende. Waans het moment der dood hen heeft doen vergaan, pleeg ik hen van hun zachte, pluizige huid te ontdoen en hen te kleden in de oude kleren van mijn tantes. Mijn doel is tweeledig. Mijn gevallen katten zien er werkelijk aandoenlijk uit, en tegen-lijkertijd bespot ik de nagedachtenis van mijn twee tantes, die geen gelegenheid onbenut he’’en gezien mij te kleineren, zoolang tot de status van eunuch mij eigen was, misstress minion, jij.

Naans dener bezoek aan-ze kattenkamer waag ik mij aan de kamer van beelden. U ziet; ik heb een camera, en meer, geplaatst rondom het huis dat mij eigen is. Wanneer lieden zich in mijnerzijds buurt begeven doende hebbende, neem ik hun bewegingen op, op camera, om die vervolgens in de geborgenheid van mijn cyclopische catacomben, te herzien.
Wie, wie?
De postbode, beste man, ik zie je.
De buurvrouw, onnozel vrouwmens, ik zie je.
En nog meer.
IJsselmeer.

De rest van deez’ dag breng ik door achter beeldschermen, werkend aan mijn verhalen, die gepubliceerd worden in aller groten bladen Tilburger rijk is; Den Nagtegaal, den Proleet, den Koffieveilingen der Brabantschen Handelsmaatschappij. Een gepubliceerd schrijver is ik.
Zo gaat het door. Ik wacht tot mijn zoon thuis komt, en als hij dat niet doet, dan eenzaamheid.

En dan:
De Nacht.
De Eeuwige Nacht.
En haar Dromen.
Dromen van de Ouden, dromen van Dread Cthulhu, en zijn oneindige tentakels. Waarlijk, een lot erger dan een dubbele fellatio door dwergen.

Falderij,

H.P. Lovecraft.

1 opmerking:

Anoniem zei

Mooi taalgebruik: zie je weinig en dat is en blijft jammer.. Hulde!