dinsdag 18 september 2007
Het Gevecht
Wat me het meeste opvalt aan sommige mensen is dat ze allemaal juridische problemenen hebben. Als ze op de balie komen, bedoel ik.
Ik plag graag een praatje te maken. Zij: ‘Die vullen geen gaatjes.’ Oftewel: ze willen niet met me praten.
Zo ook vandaag; de eerste die ik in de balie toe laat begint meteen te zeiken en blazen over dat zijn uitkering is stopgezet, dat ze € 2.000 van hem terugeisen, dat het dak van zijn woning lekt, dat zijn tweedehands koelkast niet deugt, en dat zijn zoontje van elf buiten onder een terreinwagen ligt.
Ik zeg: “Meneer, allereerst het belangrijkste: hoe wilt u uw koffie?”
Ik heb geen koffie of iets dieneraard in de balie, maar het is een mooie gespreksopener.
Hij zegt: “Ben je gek, man? Ik kom hier met een serieus probleem.”
“Een probleem is zo groot als je het zelf maakt”, zeg ik.
Hij kijkt me aan alsof hij me wil stompen, wat hij een paar minuten later dan ook zal doen, maar laten we niet op de bonnefooi vooruit gaan lopen.
Over de man: Het is een grotesk exemplaar dat tegenover me zit, loensend en wel, met de achterlijke blik van een zwakzinnige, en een bruine veeg (stront?) op zijn slaap.
“Ik wil dat hier iets aan gedaan wordt”, zegt hij, “Want anders ontplof ik.”
“Ja ja, meneer”, zeg ik, “Maar hoe gaat het nu met ú?”
“Met mij? Ik word gek, meneer, zó gaat het met mij.” Hij slaat met zijn vuist op tafel.
“Dat gevoel heb ik ook wel eens”, zeg ik, “Mijn naam is Bommel, trouwens, Fritsje Bommel.”
Het blijft even stil, onderwijl hij mij verwilderd aanstaart.
“Ik heb lange tijd in een Thaise cel gezeten”, zeg ik, om het ijs te breken.
“Daar ben ik enkele malen verkracht”, voeg ik daar aan toe, als geen reactie volgt.
“Door mannen”, zeg ik, de stilte ten derde malen trotserend.
Dan komt de eerder aangekondigde vuistslag. De man raakt me tegen mijn neus, en ik donder achterover mijnen stoel uiten. Bijna land ik op de grond, neen, maar weet ternauwernood de muur te grijpen, ter vastklamping.
Ergens bedenk ik dat we als balisten een alarmknop hebben; dan herinner ik me dat ze die aan mij niet meer geven omdat ik ze telkens mee naar huis nam. Ik voel me graag veilig.
Ik word dus aangevallen in de balie door zo’n bruut, en om hulp roepen is niet mijn stijl. Geen stijl. Dan maar iets anders.
“Mijn huis uit!”, brul ik, “En blijf verdorie met je klauwen van mijn dochter af!”
De man kijkt verbijsterd. “Wát?”
“Je hoort me wel! Wegwezen! Langharig motortuig! Klootviool! Schaapfiets!”
De man haast zich de balie uit, zachtjes prevelend. “Die vent is gek.”
“Gek van liefde!”, roep ik hem na, “Gek van liefde, barmhartige landarbeider! Schuttersvest! Arrondissementsvluchter! Retrolul!”
Pas als ik de deur ten achter hem heb doen horen neerslaan kom ik tot rust. Ze moeten niet denken dat ze me alles kunnen maken. Ze moeten niet denken dat ik gek ben.
Want gek is relatief!
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
2 opmerkingen:
Mooie woorden Frits, mooie mooie mooie woorden.
Het proza van Frits is behoorlijk vooruitgegaan in het Verre Oosten...
Een reactie posten