zaterdag 3 november 2007

De slag bij Lhondon, deel 1



In een forse galop raasde Frits Bommel, Koning der Britten, op het helse huis af, zijnen lans getrokken, kroon op zijnen hoofd, korte stekeltjeshaar wapperend in de wind, gezicht vertrokken van… ik zou gern hebben gewild dat ik kon zeggen dat het vertrokken van woede was geweest, of van walging, maar als ik seer eerlijk ben keek Frits vooral als iemand die in zijn broek plast bij het houden van zijne inaugurele rede na zijne aanstelling als kampbewaarder bij concentratiekamp Auschwitz zou kijken, als hij tegelijkertijd in brand stond! Het was een waarachtige mengelmoes van verbazing over de aanstelling, schrik over het ongewenste urineverlies, pijn over de brand, en een algeheel gevoel van malaise en Weltschmerz over de excessen van den holocaust.

“Het is nu tussen mij en jouw, huis!”, riep Frits, “Maar leuk is anders, want ik zou liever weet ik veel in ieder geval dus. Vort Bazhaar, we laten dat huis een poepje ruiken. We zetten het huis op stelten!”
Dit was een onwaarschijnlijk gevatte opmerking voor mijn traditioneel minder begaafde zoon, en ik zag hem denken of hij nog een and’re woordspeling met het woord ‘huis’ kon bedenken, sed frustra.
Frits stortte zijn lans in één van de ogen van het huis. Glazen braken, en een woeste Oerkreet werklonk, Dread Cthulhu waardig. Verblind van woede sprong het huis voorover, in ene poging Frits met paard en al te verpletteren, maar Frits was inmiddels al van zijn paard af gevallen, en het huis verpletterde slechts het arme pferd, dat in velen stukken uiteen schplatte. Stukken paard vlogen in het rond, duur de lucht, landden met een zucht. Een laatste ongelukkige hinnik slakend zoefde het paardenhoofd nog enen eind door den lucht, terwijl de paardenpoten werden verslonden door de gapende, hongerige deuren van het huis. Strepen smook rookten uit den schoorsteen, vergezeld door heuse vlammen, even fel als het Hellevuur Satans. Zulks was indaad seer angstaanjagend!
“Heerlijk, wat een lekker paard!”, riep het huis, met een bulderende onaardse stem, “Ha ha ha!”
Frits was een beetje pissig en hij keilde zijn lans door de zijkant van het huis, waarbij stenen rondbraken en het huis brulde van pijn. Het steigerde en maakte een valse bokkensprong naar Frits, doch deze rende den and’re kant uit. Het leek er even op dat den nobele koning vluchtte, maar hij hield al snel halt tegen enen boom en begon darentegen te wateren. Dat kan gebeuren uiteraard; man kan het moeilijk in zijnen harnas doen. Ack-ack-ack-ack!
Toen hij klaar was, keek hij even om, zag dat het huis vlakbij hem was, en begon met stenen en losse takken naar het bouwwerk te gooien. Dit haalde natúrlijk niet veel uit. Ack!
Inmiddels was Galahad, den noeste ridderman, echter bij het huis aangekomen. Bij gebrek aan enen lans smeet hij een heuse koe op het huis af. De koe sloeg stuk tegen het huis, maar bracht hier wel enkele breuken in.
“Zhuig myn aarsch, huis!”, riep Galahad. Hij torste een volgende koe op, bracht deez’ in den aanslag. Zover kwam het helaasch niet, jammer genoeg voor den liefhebbers van koe-gerelateerde wredig- en snedigheden.
Het huis opende zijn deur en een lange, rode tong van tapijt sloeg naar buiten, wikkelde zich om ridder Lancelot heen, en sleurde hem van zijnen paard af.
“Khutte!”, riep Lancelot, “Is ditte het eind van ridder Lancelot?”
Het was het eind van ridder Lancelot. Hij verdween het huis in, werd verslonden.
“NEE! NEEEEEE!”, riep Frits, “Niet Lancelot. Hij leek me best aardig.”
“Ha ha ha. Geef het op, Frits Bommel ! Je kunt niet winnen! Niet wéér, ten minste!”
“Ken ik jou of zo? Vuile homo!”, riep Frits.
“Ik ben het, Frits. Je oude vijand. ORTHROS SAMPLONIUS!”
“O-Orthros”, stamelde Frits, “Maar jij was dood. Ik liet je in dat vat met radioactief afval vallen tijdens mijn reis op zigeunerjacht door Oost-Europa*!”
“Dat dacht je! Maar ik werd herboren! Herboren als de Serafijn des Duisternis!”

VOLGENDE KEER: SAMPLONIUS!!!

* Zie 'De Jonge Frits: een weblog-spinoff', verschijnt binnenkort.

Geen opmerkingen: