vrijdag 2 november 2007

De toestand met het huis



Hon-hon-hon Zip-a-dee-doo-da!

We besloten snel te handelen. Vanaf den torens des kasteels zagen wij het huis naderen, dat vervloekte huis! Den vermaledijde creatie Satans bewoog zich met rasse schreden onze kant uit. Het leek te glijden over den grond, als een vervloekt monster uit het diepst van den aardkorst! Haar voordeur was verworden tot een grote, gapende muil, ramen werden ogen, en de schoorsteen? Die was als een antenne groeiende uit het hoofd van een volgroeide man!
Het huis, hoewel niet groter dan den gemiddelde vrijstaanden woning in een rhelatief welvarende wijk te Tilburg-West, verpletterde en verorberde alles op zijnen pad. Zeg ik alles, dan ik bedoel ‘álles’. Mensen, bomen, ridders, den Vos Reynaerde, landeigenen, zelfs den kleinere kastelen op den route naar de Tower ‘o London vielen ten prooi aan het monster!

“Ditte isse een seer lhullighe situatie”, prevelde Merlijn de tovenaar, “Als wy niette ingrypen isse ditte duivelshuis binnen enen halfuur alhier!”
“Het is een zeer akelig predicament”, gaf ik toe, “Ik vind het vervelend dat dit zo moest zijn gelopen. Alles dat ik wilde was rust, rust voor mij, en mijnen zoon, en voor onzen akelige neef, voor Edgar den Geit, voor Barry Vredestein, en het meisje van de ze’els, voor de Joodse agent… Neen, wat zeg ik nu? Niet voor den Joodse agent, want die probeerde mij immers te verkrachten…”
“Pappe, je praat weer in papzelf”, zong Frits, op de melodie van het lied ‘Pappa’, van d’een of d’andere artiest.
Galahad den ridder was inmiddels naar de rand van de kasteeltoren gelopen. Waarlijk, daar was een man om voor op je hoede te zijn! Eerder die dag had ik hem een levende baby zien verorberen, en even later had hij een heuse berkenboom uitgescheten, midden in de troonzaal.
“Ditte khan zoo niette!”, riep Galahad, “Wy moeten ingrypen!”
Om zijn woorden kracht bij te zetten trok hij zijn gigantische liefdesroede uit zijn harnas, die enorm groot was, zeker gezien het feit dat mensen in de Middeleeuwen stukken kleiner waren dan de mensen in de eenentwintigste eeuw. Hij zwaaide de cyclopische plas-stok opzij en piste pardoes over enkele kantelen van de kasteeltoren heen. De kracht van zijn straal was zulks dat die de stenen deed splijten.
“Hette isse oorlog!”, riep Galahad.
Frits knikte. “Er zit niks anders op. Het is tijd. Tijd voor de strijd.”

*

Even later stonden wij voor de Tower opgesteld. Frits had vlug al zijn manschappen in staat van gereedheid gebracht, alle 88 ridders van den Ronde Tafel.
Frits stond voorop, gezeten op zijn trouwe ros Bazhaar, met achter hem Merlijn de Tovenaar, die zich voor de gelegenheid had veranderd in een draak die in plaats van vuur rechtvaardigheid spuwde. Daarnaast stond Galahad, die vanwege zijn omvangrijke fysique niet op een paard zat, maar op een os, waar hij zo nu en dan een lap vlees uit scheurde om te verslinden. Naast hem de nogal nichterige Gawain, met een helm van allerlei bonte kleuren veren en zijn steevaste rijglijn: “Dólletjes!”
En natuurlijk ik ondergetekendheid, een oude doch kranige man die zijn zoon altijd trouw blijft, al verblijft hij in een Thaise cel wegens het drogeren en verkrachten van een stel jonge kinderen, waaronder de Thaise kroonprinses.
Frits reed naar voren. Ik had die jongen op het hart gedrukt om geen toespraak te houden, maar de oen deed het toch.
“My fellow Americans”, begon hij, met een verwijzing die door niemand werd begrepen. In de verte waaide een hooibaal langs. “Hier staan wij dan, ergens op zo’n grasveld. Wij drukken op het deurbel van het overwinning, zijnde krijgers zonder land. Maar mét land! Want ook wij strijden niet voor dukaten of fortuin, want door het euro is alles duurder geworden! Wij strijden voor het lot van de het een, maar niet alleen lidwoorden, maar ook de wereld! Want: ze kunnen ons huis afpakken, maar van onze kinderen blijven ze af! Verdomme!”
En dit was nog maar den verkort weergegeven versie! Het bleef even stil, een verbaasde stilte, waarin een hooibaal weer terugwaaide.
“Lhang leve kooning Artuur!”, probeerde Lancelot.
“Wait for it!”, siste Frits. Het was nog even stil, en toen klonk zachtjes Frits’ breekbare kopstem. “Door kapotgeschoten straten, zonder vader, zonder land. Zonder oog, zonder mand. Loop je hopeloos verlaten, op een strontbescheten strand. Want morgen zal het eten zijn, dan zal ik weer eens schijnen, dan ga ik naar een speeltuin toe, met heel veel kinderen!”
En met die woorden brak Frits de linie en spurtte hij op het demonische duivelshuis af!

VOLGENDE KEER: DE SLAG VOOR MIDDEN-AARDE!

Geen opmerkingen: