
“O-onmogelijk”, stamelde Frits.
“Je had me moeten doden toen je de kans had, Frits Bommel!”, krijste Samplonius met zijnen ietwat monothone stemgeluid, “Nu zal ik alles vernietigen, in de naam van het kwade!”
Het huis sprong op en neer, op ende neer, op zulks wijze kleine aardbevinkjes creeere.. crejer… kreee… mákend!
De situatie oogde van een hopeloze aard!
Ik kwam op een idee. “Frits, herinner zijn zwakke plek”, riep ik mijn zoon toe, “Samplonius is allergerisch voor rechtvaardigheid en naastenliefde!”
“Rechtvaardigheid en naastenliefde? Dat vind ik wat vaag, hoor.”, zei Frits, “Beunhaas.”
“Hij kan ook slecht tegen gras!”, herinnerde ik me.
“Dat is wat makkeliker”, zei den Frits. Hij trok een pluk gras uit de grond en smeet dit den gapende voordeur doorheen naarbinnen!
Even gebeurde er niets. Toen schreeuwde Samplonius!
Het was echter genen schreeuw van woede of verslagenheid die uit hem voort-echode, doch een van milde irritatie, als de kreet van een schilder die bij het bestijgen van zijn ladder zijnen voet stoot.
“Datte teevenhuis is nog niette dhood!”, brulde Galahad, die op dat moment bezig was een wilde gorilla te wurgen. Niemand durfde hem te vragen waarom.
Het huis, Orthros, ademde nochtans in, in, ende in, om vervolgens een enorme felrode vlam uit te spuwen die al het gras in de omgeving verbrandde ende verkoolde. Zo veel voor onze geheime wapen!
“Mijn naam is Orthros Samplonius, de Serafijn des Duisternis”, zei het huis, toen het gras verkoold was, hoewel ons dit natuurlijk al duidelijk was, “En ik ga jullie allemaal flink verneuken!”
Het huis sprong op en begon over het land te schuiven, alles in zijn weg verpletterend, als een bulldozer, welks men inner Middeleeuwen uiterhaard niet kende. Ack-Ack!
Merlijn de Draak cirkelde om hem heen, maar zelfs zijn vlammen van rechtvaardigheid konden het huis niet stoppen. Galahad deed zijn duit in het zakje, door met elke hand een lappe grond te pakken, en de aarde in tweeen te scheuren, zodat er een immense afgrond onder het huis ontstond, maar het huis vloog hier simpelweg overheen, zoals een vliegtuig-technique over ene wolk vliegt. Ridder Gawain hielp ook mee door in de tussentijd diverse oogverblindende setjes harnas te passen om het huis te verleiden, maar Samplonius was niet onder den indruk. Zijn woede was puur op Frits gericht.
“Ik zocht jouw hulp, Frits Bommel”, krijste de Serafijn, “Ik kwam naar jou, die ene Oost-Europese kerstnacht, na ontsnapt te zijn aan wrede mensenhandelaren, maar jij… jij… verkráchtte me en gooide me in een vat radioactief afval! Ik was nog maar twaalf, Frits, twáálf.”
“Hharder huylen”, riep Galahad, “Krygt dyn enen happy meal!”
“Het was een vergissing”, zei Frits, “Ik was dronken, en ik dacht dat je een meisje was, met dat lange engelenhaar van je.”
“Grrrr!”, brieste Samplonius.
De tong van het huis kwam weer naar buiten, en er was niets dat Frits kon doen. Hij werd naar binnen gesleurd, het huis in, en wij vreesden allen dat dit het einde was.
Enige momenten bleef het dan ook ijzingwekkend stil, een ijzingwekkende stilte van een zodanige ijzingwekkendheid, dat ijzing daadwerkelijk gewekt werd en bij ons kwam klagen dat hij ‘verdorie probeerde te slapen, beunhazen!’
Een klein meisje begon het verlies van Frits te bewenen, maar toen begon het te rommelen in het huis. Te rommelen en te breken; het geluid van vallende meubelen!
Een moment later werd er een stoel door een van de ramen naar buiten gekeild, en daarna een tafel, een bank, televisie-technique, en nog meer meubelen!
“Tijd om te verhuizen!”, klonk het van binnen.
Het huis begon te krijgen van woede en pijn, harder en harder, tot Frits zich door de voordeur naar buiten wierp, en met een sierlijke koprol in het verkoolde veld landde. Achter hem viel het huis til, bewoog niet langer.
Orthros Samplonius, de Serafijn des Duisternis, was niet meer.
Merlijn was de eerste om ‘Lhang leve Kooning Artuur!’ te roepen.
“Dolletjes!”, zei Gawain.
En Galahad gooide van pure vreugde een pasgeboren veulen de lucht in, die hij prompt vergat op te vangen, maar dat was een ander verhaal.
“Yippee-ki-yay, motherfucker!”, zei Frits, “Game over, bitch!”
Hij spoog op de levenloze Samplonius.
“Ik weette hette goed gemaekt”, zei Galahad.
Hij liet het onderste deel van zijn harnas vallen, liep op het immobiele huis toe en begon het te verkrachten! Hij joeg meerdere stoten van zijn gezwollen bevruchtigingsknuppel tussen de stenen, de deuren, in alle openingen die het huis hem kon bieden. En wij keken verbaasd toe. Het was zowel fascinerend als beangstigend als weerzinwekkend. Hij bewoog zo snel en zo ritmisch dat wij er zowat epileptischen aanvallen van konden krijgen. Langzaam maar zeker boorde hij zich dieper het huis in, immer stotend, op weg naar een climax. Als het huis nog bij zinnen was geweest had het zeker geschreeuwd van ellende, doch met een onmiskenbare ondertoon van genot. Galahad wist niet van ophouden; hij gunde zichzelve noch datgene dat hij binnendrong met zijn vlezige, felroze plezierspeer enige adempauze. Hij genoot hier zichtbaar van, hoewel hij zich er zelf opvallend rustig onder hield. Als een bedreven vakman zette hij geroutineerd door, uiteraard zonder enige bescherming, maar wie had van een huis ooit een herpes gekregen? Tenslotte kwam hij, met een doffe kreun; zijn zaad verspreidde zich als cement tussen de bakstenen van het huis, laag na laag vullend met specie. Er kwam maar geen einde aan het zijdewitte plekstof dat het huis vulde, als water dat uit den grond wordt gepompt.
Toen dit alles gedaan was trok Galahad zijn harnas weer op, alsof er niets gebeurd was, en trotseerde onze geschokte blikken. “Watte? Hy isse toch seeker doodhe, of niette soms? Hy heeft er zelve toch genen last mheer vanne?”
Ja, de Middeleeuwen waren inderdaad een wrede tijd!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten