donderdag 18 oktober 2007
CATCH-22
Hedig, hedig, hoepsasa!
Daar zaten wij nog altijd met het probleem van den Joodse agent in den kelder, en het kleine meisje van de kinderpostze’els.
‘Het kleine meisje van de kinderpostze’els?’, zult ge vragen. Wel, wel, het is een verhaal. Een verhaal, dat ik ge niet zal onthouden.
Deez’ morgen werd er aangebeld. Met een pook in mijnen handen sloop ik naar den deur, bangend voor enigerlei politie-opmacht. Nee, niets van dat, het was een klein meiske, een Hollandse trien, met blonde vlechtjes, van een jaar of tien. Te jong voor mij; tegen die tijd zijn haar geslachtsorganen nog niet afdoende ontwikkeld; zoiets moet rijpen als een goede wijn. Wel moest ik haar nageven dat ze grote ronde heupen had voor haren leeftijd, althans geschikt voor het baren van kinderen, zoals zich later zal doen blijken.
“Hallo kind”, zei ik, “Wat zoekt gij hier?”
“Wilt u kinderpostzegels kopen?”, vroeg ze, zo vlug dat ik haar niet verstond.
“Wat zeidt gij?”, vroeg ik, “WAT ZEIDT GIJ?”
“Of u kinderpostzegels wilt kopen.” Ze giechelde. “U bent apart.”
“Welk apart? Zulks vraagt mij of ik ze’els wilt kopen? Welk nut van ze’els, als ik naar mijn familielieden telegrafeer? Zulks stuit mij! Foei, foei!”
Ze werd nu een beetje bang, en terecht, want hoewel ik het hier nog niet wist was de jonge Frits, met krukken en verband en al, achter mij in de deuropening verschenen.
“Welk angst!”, riep ik, “Dijn motieven schaden mij! Een school, proberend rijk te worden via haar kinderen! Foei! Is zulks onzer maatschappij, of heeft den Weltschmerz mij in der greep? Waarheen nu, wereld?”
“Die meneer is eng!”, zei het meisje.
“Ik? Eng?”, zei ik verontwaardigd, “Eng is anders! Dit is waanzin! Dit is Cthulhu!”
“Nee, niet ú. Díe!”, wees het meisje, naar achter mij, naar den Frits.
“Hahaha. Jippie!”, riep Frits, naar voren stuivend, hoppend, met een misselijkmakende grimas op zijner gezicht, “Jippie!”
Hij greep het meisje vast, tilde het op naar zijn hoofdhoogte, en begon op haar oorlel te sabbelen. “Hahahahaha.”
Ze gilde, bij de sik van Yog-Sothoth, hoe ze gilde. Ragnarok was er niets bij!
“Godfriets, zet haar neer”, siste ik mijn onstuimige zoon toe.
Hij luisterde niet. “Je bent mijn kleine escortgirl”, lachte hij, “Je komt als op bestelling!”
Er zat niets anders op. Ik gaf Frits een schop tegen zijn halve voet. Hij schreeuwde het uit als een hyena op steroïden, en liet het kind vallen. Ze wilde wegrennen, riep iets over ‘mama’ en ‘politie’, en ik besefte hoe diep het moeras onder mijn was geworden. Vlug trok ik de deur voor haar neus dicht, haar insluitend.
Cthulhu, Cthulhu, lema sabachtani?
We hebben haar in de kelder opgesloten, en Frits blijft vanaf de trap naar haar turen, terwijl ze daar snikkend naast de Joodse politieman zit. De krantenberichten zijn al verschenen. Haar ouders missen haar. ‘K heb de foto’s gezien; ze heeft enen vader, enen mutter, en enen zusje, dat meer op haren vader lijkt dan zij. Ze zoeken haar.
“Ze is zo schoon”, prevelt Frits, “Ik zou willen dat ik haar was. Ik zou haar zo graag dragen.”
Ik vraag niet wat hij doet bedoelen. Mijn hoofd is een warboel. Het is Ragnarok daar binnen. Ik voel enkele korte stoten tegen mijn voet en kijk om; de jonge bokling die ik voor Frits heb gekocht valt me lastig.
“Weg, ondier!”, roep ik geirriteerd, “Ik word hier gek van!”
Ik geef de bok een por, en hij verdwijnt de kelder in, naar de andere gevangenen… Ik hoop dat ze steun bij elkaar vinden, de steun die ik zo nodig heb…
VOLGENDE KEER: EEN RECENSIE VAN HET NIEUWE RADIOHEAD ALBUM, IN RAINBOWS!!!
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
1 opmerking:
UUUUUMBERTOOOO!!!!
Een reactie posten