donderdag 11 oktober 2007
Een geit aan flarden
Zoo, den vorigen keer ben ik geeindigd met den merkwaardigen explhosie van den Geit, Edgar. Ik moest weg bij den computer-technique voor ik mijn verhaal kon afmaken (een pus-gerelateerd probleem) en bij deze zal ik den volgende etappe continueren.
Lang kon ik niet stilstaan bij de explosie van geiterij, daar den politie mijn op den deur bonste. Ik opende voor een laf ogend figuur, gekleed in het politie-uniform. Wat bleek? Zij waren nog altijd op zoekhe naar mijn zoon, den veroordeelde ped-ho-fiel, en zij vermoedden dat hij bij mijn onderdak had gezocht. Dat had hij ook; hij lag nog kermend op den bank, onder den stukken geit, met enen halve rechtervoet. Doch den politieagent ging ik dat niet zeggen!
Het was een merkwaardig gesprek.
“Meneer Lovecraft”, sprak d’agent, “Heeft u onlangs nog contact gehad met uw zoon, de meervoudig zedendelinquent Frits B. Bommel?”
“Neen, neen, NEEN!”, riep ik uit, “Oh, afschuw! Ik, een gereschpecteerd schrijver van horrorverhalen, in contact met een deelinquenth? Wat denkth u wel van mij? Dat ik contact zou hebben met een zo iemand? Foei, foei!”
En ik spoog.
“U hoeft niet boos te worden”, zei de agent, “Ik vraag het alleen maar.”
Dat was het moment dat Frits koos om vanuit de huiskamer te krijten. “Gaaaargh!”
“Wat was dat?”, vroeg de agent meteen. Hij knipoogde naar me, maar ik dacht er op dat moment nog niets van.
“Ik weet niet.”, stamelde ik.
“Wat was dat?”, herhaalde de agent, “Wat was dat? WAT WAS DAT?”
“Het was niets”, zeide ik, “Of beter gezegd: het is mijn hond, Trail Smelter Arbitration Case, die ernstig ziek is. Ik moet hem de laatste sacramenten toedienen.”
Hij keek me argwanend aan, met die laffe, laffe ogen van hem, een dunne glimlach onder zijn neus. Zijn kleine zwarte oogjes suggereerden Joodsch bloed.
“Mag ik u vragen wat uwen naam is, meneer agent?”
“Mijn naam is Goldstein”, zei de agent, “Herschel Goldstein.”
Ik wist het wel!
“Mag ik eens kijken naar uw zieke hond?”, vroeg hij.
“Neen!”, riep ik.
Beste lezer, je moet weten dat mijn huiskamer op dit moment een chaos was. In het midden lag het karkas van een geit, waaraan hier en daar nog enkele stukken vlees en wondvocht kleefden. De rest van de geit zat tegen het plafond, tegen het behang, over het meubilair, o’er de jonge Frits… Ook delen van de leraar lagen nu overal, en die etterende voet was in de vissenkom geland. Het geheel stonk.
“Ik wil eigenlijk wel even kijken”, hield de agent vol, enen voet tussen den deur wringend.
“Neen, ik wil het niet hebben”, zei ik. Ik poogde de deur te sluiten, maar de politieman was te sterk. Hij duwde ondergetekende de gang in, stapte naar binnen en zette mij tegen de muur, in de gang. Nog even en hij zou de huiskamer zien.
“Dit zaakje stinkt”, zei hij, en hij greep me in mijn kruis, “Ik ga je preventief fouilleren. Ik ga dit zaakje uitzoeken!” Met zijn andere hand greep hij me in mijn achter-kruis. Het was zeer onaangenaam. Hij bracht zijn hoofd richting het mijne, en ik rook zijn vuige, vijle alcohol-doordrenkte adem.
“Maar goed dat ik deze opsporingsbevoegdheden heb”, zei de agent. Hij liet mijn achter-kruis los en begon zijn broekriem los te knopen. Met zijn andere hand bleef hij mijnen voorkruis kneden.
“Je hebt het recht om geil te zijn, opa”, zei de agent. Hij deed iets met zijn tong, ik weet niet wat, en ‘k wil er niet meer aan denken.
“Neen, neen”, stamelde ik, en ineens hoorde ik het geblaat van Edgar weer in mijn hoofd.
“Stilzitten, opa, dan is het vanzelf voorbij”, zei de agent.
“Ik wil dit niet”, zei ik.
Het geblaat zwol aan, bereikte een climax. Ik kon er niet meer tegen!
“CTHULHU!”, riep ik. Ik bracht mijn linkerbeen omhoog en schopte de agent in zijn voorkruis. Hij zakte onmiddellijk ineen, op zijn knieĆ«n, onder het slaken van een verdacht hooge kreet.
“Genoeg!”, zei ik, terwijl ik een oude Indiase dolk uit de kapstokla haalde, en deze in ’s mans buik stortte. Ik bleek hem precies in zijn navel te hebben geraakt, en van daar af aan werd het alleen maar erger. Toen ik de dolk terug wilde trekken kwam een groot deel van de navel mee (de placenta? Mijn anotamie is slecht), en bloed en harde stukjes placenta stroomden over de vloer. Het ergste was dat de agent nog niet eens bewusteloos was. Ik heb hem met opium moeten bedwelmen voor ik hem zo ver kreeg; veel tegenstand bood hij gelukkig niet meer.
Toen ik in de huiskamer kwam zag ik dat den Frits ook niet intact was. Neen, integendeel. Den milt van den ontplofte geit had zich bijm explhosie om Frits’ nek geslingerd, hem haast verstikkend, en een der geitenhoorns was getorpedeerd en had zijn weg naar Frits’ nierstreek gevonden. Vlug wikkelde ik de milt los.
“Arme jongen. Hoe is het je?”
“Auw pappe. Mijn nieren.”, kreunde Frits, “Ze doen pijn.”
“Een momentje, zoon”, zei ik, terwijl ik me weer naar de gevallen agent keerde, en de sleeptocht naar de kelder hervatte, “Papa is bezig.”
VOLGENDE KEER: EEN NIER OPERATIE (EN HAREN KONSEKWENTIES)
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
2 opmerkingen:
Haha, die Frits!
Die haben nicht den Art und Weise wenn machen eine gewohnseitige Gesinssituation beeindigt? Ich weiBe nicht immer ins einger geleickartige Familien versucht zu rachen...
Een reactie posten