zaterdag 6 oktober 2007

Hobbyismen




Falderij!

Vandaag zaten de jonge Frits en ik met een probleempje, betreffende onzer huisgast. Deez’ is namelijk niet meer in levende toestand verkrijgbaar. Om preciezer te zijn: hij is dood. Wat hem de das om heeft doen hebben gedaan is niet meteen duid’lijk. Wij vonden hem deez’ morgen in zijn kamer, zijner tronie in het bakje geitenmelk dat wij hem g’woonlijk als voedsel en drinksel voorzetten. Waarlijk: hij leek in de geitenmelk verdronken te zijn, arme ziel. En nog bewust ende willende, uit eigen hand’len ook; neen, een goede gast was hij niet.

Frits was er erg van overstuur. Hij bleef maar jammeren dat zijn favoriete speelkameraadje was heengegaan. Frits wilde dat ik hem in de tuin begroef, maar wat zullen den buren denken dan? Ze zouden denken dat d’oude Lovecraft het weer in zijn koppebol heeft doen rommelen!
Neen, neen, NEEN! Iets anders was aan den orde. Na enigen gepeins-peins diende zich den antwoord aan.
In delen.

Op den basisschool heb ik altijd den algebra, en dan met name den breuken, geleerd. Waarom war ik dan den dezen niet toepassen nu?
Den Frits en ik hebben den vergane man naar den kelder waarheen gesleept, en hem daar op den keldertafel gelegd.
Wat er toen gebeurde? Wel, laten wij zeggen dat men met een hakbijl en een emmer (voor het overtollige bloed) al een heel eind komt. Even na het verstrijken van de middagklok waren wij klaar.
Den man, dien eerst één geheel was geweest, was nu in stukken. Stukken en bloed. Het bloed bewaarden wij, om Frits zijn jassen in te weken. Hij houdt van rode jassen.

Maar welk, welk nu den stukken?
“Den stukken in vuilcontainer!”, stelde de jonge Frits voor.
“Neen, neen, dat valt op. Ze rommelen door mijn vuilnis.”, zei ik.
“Wie dan?”, vroeg den Frits.
“Mijn vijanden”, zei ik, “Cthulhu. Yog-Sothoth. Edgar. Zwarte Peter. Zij allemaal.”
“Den stukken in tuin te begraven!”, was den Fritske’s volgende idee, “Of graaft Zwarte Peter ook in dijnen tuin?”
“Neen, neen”, zei ik, “Denk aan de buren. En de mollen. De mollen zullen het opgraven, de kleine rakkers!”
“Maar welk dan?”
We dachten hier even over na. Ik moet toegeven dat het Frits was die op het lumineuze idee kwam dat de dag redde.
“Den geit!”, riep hij, “Edgar zal ons redden!”
Ik begreep meteen wat hij bedoelde. Dat is die vader-zoon dynamiek, denk.
Weer gingen we aan het werk, ik met de schaar, Frits met naald en draad. Het duurde even voor ik de zij van de geit kreeg opengeknipt, daar Edgar flink tegenstribbelde. Toch kregen we den boel gedaan. Nadat ik verschillende stukken van de dode leraar in de geopende delen van den hevig blatende geit had gestopt, naaide Frits de openingen weer netjes dicht. Zo raakten we de stukken kwijt, (op ene na. Frits had er op gestaan dat we één kleine teen van de leraar bewaarden, daar Frits door een geboorteafwijking een kleine teen mist. We hebben gepoogd deez’ teen op zijne stomp te naaien, maar het bleek de linkerteen te zijn, wat op een rechtervoet géén gezicht is, dus heb ik deez’ teen er weer af gebeten (waar de schaar op dat moment waren was weet ik niet. Misschien heb wij hem in den geit achtergelaten, per abuis?))
Afijn, na afloop zag de geit er weer b’hoorlijk normaal en gezond uit. Hij blaatte en huppelde nog altijd vrolijk, hoewel hij nu een heel stuk zwaarder woog en dikker oogde. Loogisch: hij droeg nu bijna enen heel mensenlichaam op, om en in zich.
Op de rug, waar wij het grootste deel van de romp van den leraar hadden ingenaaid, had hij nu een grote bult, waardoor hij net een llama leek. Het was een zeer grappig gezicht. Ack-ack-ack!
Tot slot hebben we een klein feestje gevierd, met als gasten Frits’ verzameling handpoppen, mijn collectie gegane katten in jurkjes, en natuurlijk als hoofdgast de held van vandaag: Edgar de Geit!

1 opmerking:

Anoniem zei

Als beschermer bij uitstek van dierenrechten (en part-time leadzanger van de Zeeuws-Vlaanderse nu-metalband jazz-fusion rockabilly-band 'Dat noemt klappen') moet ik protesteren tegen deze barbaarse behandeling van een arme, nietsvermoedende geit. Foei!