maandag 15 oktober 2007
RagnarBok
Het kan een slecht voorteken genoemd worden dat ik me, op het moment dat ik den stanleymes in Frits’ onderbuik zette, realiseerde dat ik niet precies wist waar den nieren zitten. Ik bleef snijden, doch ongecontroleerd en in het wilde weg. Ik wist niet waarin ik sneed, maar deed slechts wat mijn intu-hitie mij ingaf. Het schreeuwen zwol alleen maar aan, niet alleen dat van Frits, maar ook mijn stemgeluid.
“Zijn dit je nieren, zoon?”, riep ik, “Zijn dit ze? ZIJN DIT ZE?”
Ik wroette in de wonde die ik had gemaakt, in de snee, tot ik iets hards te pakken had. Was het de hoorn van de geit, die zich zoo ongelukkig in den Frits gelanceerd had? Ik sjorde er aan, wat Frits aanleiding gaf luider te krijten.
“Dat is bot!”, riep hij, “Pappe, dat is bot!”
“Het is bot”, gaf ik toe, “Maar ik ben geen fijngevoeligen man als het op den medischen aangelegenheden aan komt.”
Ik merkte dat vrijwel mijn gehelen hand nu in den wonde stak, en ik haalde deez’ er vlug uit.
“Het is een schrijnend dilemma”, zeide ik.
“Pappe, ik moet passen doen.”, zeide Frits, “Au, au, het doet zo’n pijn.”
“Jakkiebah”, zei ik, “Plekkerig vuilstof! Laatwater!”
Ik voelde de verrassend warme urine, die zich verspreidde over de bank waarop Frits lag, over mijn been, voet, tussen mijn tenen; de geur trok enkele fruitvliegjes aan, die zich tot dan toe met de geiterij op de muren hadden gebezigd.
“Aauwauwauw!”, riep Frits, “Het voelt alsof ik een stekelvarken uitplas. Aargh!”
“Bij de baard van Yog-Sothoth”, mompelde ik, “Dit is waanzin. Dit is Cthulhu. Je reinste Cthulhu.”
Het werd slechts erger. “Laat me er uit!”, klonk er, gevolgd door een doffe bons vanuit de kelder, waar ik even tevoren den Jood had vastgeketend.
“Houd dijn muil!”, riep ik, “Nu even niet, nu even niet.”
Ik haalde mijn hamer van de vloer, en begon in den wildenweg om mij heen te slaan. Ik meende, in mijner gedachten, in mijner perversitairen waanzin, misschien (via associatien) dat ik den Jood tot zwijgen dwong, maar in werkelijkheid raakte ik den arme Frits alleen maar ernstiger.
“Auw pappe!”, riep den Frits, “Wat doe je, pappe?”
“Cthulhu!”, prevelde ik, “Haal de leugens uit mijn hoofd, Cthulhu.”
Ik liet de hamer vallen. Maden hadden zich reeds in de wonde gevestigd, voortgekomen uit de bloederige orificen van ontploften geit.
Het was koud geworden, erg koud.
“Bij Loki”, mompelde ik, “Dit is Ragnarok.”
Voorwaar, het was begonnen! Drie winters, zonder zomer er tussen, gevolgd door den dood van Baldr.
Ragnarok.
Buiten sneeuwde het, en valkyries dansten met einherjare om de Oerboom Yggdrassil. Of was het alleen maar in mijn hoofd? Ik weet het echt niet meer.
Ik heb de operatie afgemaakt. Ik heb in de wonde gewroet tot ik de hoorn vond, en deze heb ik er uit gesleurd. Tegen die tijd was Frits al niet meer bij bewustzijn, Odin zij geprezen, zodat ik zijn gejammer niet meer hoefde aan te horen.
De wonde heb ik met duct-teep dichtgeplakt, evenals de wonde op Frits’ voet.
Moge Wodan Frits’ genezing schenken. Alles ligt nu in handen van de Goden!
Dat was drie dagen geleden. Frits is inmiddels aan de beterende hand, al heeft hij nu wel cholera, maar dat heeft niets met mijn operatie te maken, zo verzekert hij me.
Als beloning voor de doorstane pijnen heb ik den Frits een jonge bokling kadeau gegeven, hoewel ook dit de nodige consequenties zoude hebben…
De operatie mag dan wel geslaagd zijn, doch wanneer ik naar buiten kijk word ik weer diepdroevig.
Het sneeuwt nog steeds.
Het einde is nu nabij.
VOLGENDE KEER: ZWANGER VAN DEN BOK!
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
1 opmerking:
Ladies and gentlemen, this blog has jumped the shark!
Serieus, waar zijn jullie mee bezig, man? Ragnarok? Zijn de ideeen op of zo? Beeindig dit blog of je gaat er aan!
Een reactie posten