Frits heeft me net uitgelegd hoe dit werkt. Hij wil graag dat ik mijn verhaal doe. Na z'n geit; z'n godvergeten geit. Hij heeft volgens mij niet eens een vermoeden van wat voor gevolgen mijn openhartigheid voor hem zou kunnen hebben.
De mensen die dit blog al enige tijd lezen, god moge waken over hun onsterfelijke ziel, zullen al het een het ander van Frits afweten, maar lang niet alles. Ik leerde hem kennen in bus nummer vijf te Tilburg. Ik geef les op een basisschool en de auto was in de garage, dus vandaar. Frits zat tegenover me. Hij zag dat ik een kinderboek in mijn handen had, en begon te glimlachen.
"Ik werk op een basisschool," zei ik, haast verontschuldigend. Frits begon te grijnzen van oor tot oor. "Hou je ook zo van kinderen!" blerde hij door de bus. Hierna begon hij een onsamenhangend relaas over hoe hij van kinderen hield, zijn carriere als badmeester, en hoe hij op dit moment vast zat in een gevangenis in Thailand.
Op dit moment begon ik me hoogst ongemakkelijk te voelen. Een man tegenover je die beweert vast te zitten in Thailand, dat zijn geen onschuldige waanbeelden meer.
Met een knoop in mijn maag stapte ik dan ook uit; twee haltes te vroeg, maar ik nam de wandeltocht graag op de koop toe. Terwijl de bus wegreed zag ik dat Frits was opgestaan van zijn plek, naar de achterzijde van de bus was gelopen, en fanatiek naar mij begon te zwaaien. Gegeneerd stak ik een handje op. Ik stapte snel door naar de basisschool, een ongemakkelijk gevoel dat ik niet kon afschudden bleef bij me.
Later die dag, ik vervloek mezelf dat ik er niet meer aandacht aan had besteed, zei Mathilde dat ze een enge man bij het hek zag staan. Mathilde was op z'n zachtst gezegd een fantast. Ze zag Sinterklaas door de gang lopen en monsters uit kasten kruipen. Ik besteede er dan ook geen aandacht aan. Ik weet vrijwel zeker dat de enge man Frits Bommel moet zijn geweest.
Om 3 uur 's nachts werd ik wakker. Ik had een bijzonder heftige nachtmerrie gehad waarvan ik de inhoud niet meer kan herrinneren. Ik was wakkergeschrokken. Met het zweet nog op mijn rug knipte ik de lichtknop aan.
Ik hoorde iets vallen op de begane grond. Mijn maag kneep samen. Ik zocht naar mijn mobiel, maar die had ik in de keuken laten liggen. Ik zou nu niet eens meer weten waarom ik het deed, maar ik sloop mijn kamer uit. Behoedzaam liep ik de trap af, en eenmaal beneden keek ik om me heen. De lamp was omgevallen, en er lagen een aantal kinderboeken op de salontafel. Ik liep er op af, ervan overtuigd dat ik ze daar niet had achtergelaten.
Het laatste wat ik me herrinner is dat een chemisch ruikende lap in mijn gezicht werd geduwd.
Ik werd wakker in een vreemd bed, in een vreemd huis. Kettingen hingen aan het klassieke plafond. Ik hoorde op de achtergrond twee stemmen ruzie maken. Eentje sprak Nederlands op een archaische manier, de andere was duidelijk die van de man die ik gisteren in de bus tegen ben gekomen. Ze hadden een ruzie over een of andere Godfried Op de achtergrond hoorde ik dat liedjes van Kinderen voor kinderen gedraaid werden.
Ik schoof de gordijnen opzij, maar de ramen waren dichtgespijkerd. Met een zwaar hart stapte ik op de deur af. Hij ging open.
Ik daalde in een roes, als in een droom, de statige trap van het oude herenhuis af, in de richting van het geluid. Het enige licht in de hal kwam door kieren van de gebaricadeerde ramen binnen. In de keuken, links van de hal, brande een ouderwetse olielamp. Frits had net ontbijt gemaakt. Hij was vrolijk. Alsof er niets aan de hand was. De man met wie hij ruzie had was weg. Ik zou later leren dat dit Frits vader was geweest, een man die ik nog steeds niet in den lijve heb gezien. Maar de ruzies tussen hem en Frits, die verschrikkelijke schreeuwpartijen die door merg en been gaan, die heb ik inmiddels al vaker gehoord dan ik kan tellen. En het wordt nog vreemder, ik heb in de bibliotheek van het huis boeken gevonden geschreven door Frits vader. Geschreven in 1930. Ik denk dat hij niet bestaat, dat Frits vader zoals zoveel dingen een hersenschim is.
Frits verwelkomde me aan de eettafel als zijn neef. Haast blind van angst speelde ik maar mee. Ik heette Godfried, ik kwam uit Leuven en hield ook van kinderen. De manier waarop hij dat laatste zei geeft me nog steeds kippenvel.
Hij moest even weg, zei hij later, en hij verdween, mij achterlatend in het oude herenhuis. Koortsachtig ben ik op zoek gegaan naar een uitgang. Ik kon niets vinden; alles is dichtgespijkerd. Ik heb Frits inmiddels al meerdere keren geprobeerd te volgen, maar hij is me steeds te snel af. In de buurt van de kelder verlies ik hem uit het oog, waarna hij vervolgens consequent uren verdwijnt.
Ik heb het huis verkend. Er zijn hele kamers gewijd aan mensen. Er is een kamer die te maken heeft met een jongen met rood haar. "Robbe". Hij heeft de naam met rode verf en iets waarvan ik vermoed dat het zijn eigen uitwerpselen zijn op de muren geschreven. Over de vele honderden foto's van de jongen heen. Hij bestaat echt denk ik. Er liggen poppen met rood haar die volgestoken zijn met messen en naalden; sommige zijn duidelijk verbrand. Ik ben bang dat het misschien al te laat voor hem is.
Dan is er nog een kamer gewijd aan Margreet. Daar ben ik maar een keer geweest. Ik wil het daar niet aan terug denken.
Ik zit ben hier nu al drie weken. Alsjeblieft, iemand, kom mij zoeken! Ik heet geen Godfried. Ik ben Barry Vredestein, ik woonde aan de Bredaseweg in Tilburg, en ik besta echt! Echt waar! Ik ben niet iets dat Frits verzonnen heeft, zoals alles om hem heen. Kom me halen! Als Frits dit leest dan weet ik niet wat hij zal doen. Jullie kennen hem niet zoals ik hem ken. Hij is levensgevaarlijk. Alsjeblieft, in de naam van alles dat heilig is, kom me halen! Help mij!
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten